I. is de infanterie, ook wel genoemd de zandhazerij,
die medelijdend neerkijkt op de wespen en de stoeperij.
I. is ook de Indische velddienst, berucht om het zelf gekookte
potje,
want als je dacht, dat de rijst gaar was, dan schrok je je een
rotje.
J. zijn de jonkers of te wel de cadetten,
die Breda bij Carnaval en kermis op stelten zetten.
J. is ook de Junimaand, waarin de examens werden gehouden,
en men alle jonkers met een fleschje inkt aan een touwtje zag
sjouwen.
K. is het ,,keeren", een op de Academie zeer geliefde bezigheid,
een bron van veel vermaak, maar ook van heel veel narigheid.
K. zijn ook de krontjongers, die in de cantine aan de Indische
tafels zaten,
en als ze niet krontjongden steeds over het heerlijke Indië
praatten.
L. is de Lente, waarin alles groeide en bloeide,
en iedereen zijn gevangenschap op cle Academie verfoeide.
L. zijn ook de lessen in de sterretjesvakken,
die je straal negeerde, omdat je er toch niet op kon zakken.
M. is het Mastbosch, waarheen wij dikwijls marcheerden,
en waar wij de eerste beginselen van den velddienst leerden.
M. is ook de Mark, die gelegenheid bood tot spelevaren,
t was alleen maar jammer, dat er steeds te weinig booten waren.
N. is het nummer in de uitrusting, je boeken en je kleeren,
waardoor, bij vergrijpen, de boosdoeners gemakkelijk waren te
identificeeren.
N. is ook de narigheid, die je van je makkers moest verdragen,
als je 's nachts op de slaapzaal lag te snurken en te zagen.
O. zijn de officieren-leeraar, die ons met wijsheid moesten
laven,
en die wij, uit dankbaarheid, de schoonste bijnamen gaven.
O. zijn ook de overgangsexamens, die wij grondig verfoeiden,
omdat er gewoonlijk zooveel herretjes uit voortvloeiden.
P. zijn de pipas, die vaak erg uit hun humeur geraakten,
omdat zoonliefs op de academie zooveel beren maakten.
P. is ook de pot, waarin wij ongaarne verbleven,
en onze namen op deuren en muren schreven.