Een heldenzwaard is beter.
Het licht in de versierde cantine schept een sfeer die past
bij het oogenblik. Bij de statue ter herinnering aan de citadel
van Antwerpen staan vele officieren, tegenover hen staan
wij, het oudste jaar. We zijn in 't grijs, de marsch door de
stad is juist afgeloopen. Tusschen ons in is het groote bord
met de namen.
De namen van hen, die geëerd zullen worden.
De voorzitter van den Senaat houdt een korte redevoering,
die de doodsche stilte met nog meer ernst en eerbied vervult.
En als hij dan een zilveren krans gehecht heeft aan het bord,
gebeurt er iets, dat ontroering in de gelederen wekt. Twee
Belgische officieren treden naar voren met een grooten krans.
leder voelt het: dat zijn menschen, die voor het tableau staan,
zooals geen onzer er nog voor kan staan. Zij weten wat in
het vuur" en ,,voor den vijand" beteekent.
Zij hebben gezien en meegemaakt wat het is: tot in den
dood".
Hun eerbied is ontzagwekkend.
Doodstil staan ze en brengen den eeregroet.
Als ze na de minuut stilte rechtsomkeert maken is nog alleen
maar het geluid van hun rinkelende haksporen te hooren.
Onze helden zijn geëerd.
24-11-'38. M.
149