47
Onaanneembaar waren ilie voorwaarden van een vrede
zoo zeer op slavernij gelijkende, en de trots des verwinnaars
wekte bij de verwonnenen den moed der wanhoop op men
besloot met de wapens in de vuist te sterven; aller har
ten, aller hoop was op den Prins van Oranje gevestigd.
De woede des volks keerde zich tegen den Raadpensionaris,
die om vrede gevraagd had en 's Prinsen staatkunde en
de verbittering zijner aanhangers hitsten het oproer aan.
Eerst legt men het toe op het leven van den Raadpensionaris
Jan de Witt; daarna beschuldigt men Couneeis zijn broe
der, van een aanslag op liet leven des Prinsen. Cornelis
wordt ter pijnbank gebragt. Gedurende zijne marteling zegt
hij het begin op van die ode van IIokatius Justum et tenacem,
die zoo toepasselijk was op zijn toestand en op zijn onver
schrokken aardten laatste worden de twee gebroeders
Du Witt, in s Hagedoor de dolzinnige volksmenigte ver
moord de een was negentien jaar lang de regtschapen Regent
van zijn land geweest; de ander had dat land diensten be
wezen in den oorlog. Hunne bloedige lijken waren ten prooi
aan al de uitzinnigheid waartoe de menigte in staat is; gru
welen, die alle natiën met elkander gemeen hebben, en die
de Fransehen hadden gepleegd ten aanzien van den Maarschalk
D'Ancre, van den Admiraal Coligni enz.; want het graauw
is bijna overal hetzelfde. Men vervolgde de vrienden van
den Raadpensionaris zelfs De Rotter de vlootvoogd der
Republiek, de eenige man die met geluk voor haar streed,
werd te Amsterdam door moordenaars bedreigd.
Te midden van die onlusten en gruwelenbetoonden de
Regenten deugden, die men schaars elders vindt dan in eene
Republiek. De bezitters der bankaandcelen snelden in me
nigte naar de Amsterdamsche bank; men vreesde dal de
schatten van het algemeen aangesproken zouden zijn ieder
haastte zich om betaald te worden met het weinige gelddat
men meende nog aanwezig kon zijn. De Regenten lieten de
kelders openen, waarin het geld bewaard werd: men vond
het nog in zijn geheelzoo als het sedert zestig jaren daarin