33
Munster en zelfs door Keulen; en meer haat dan bewonde
ring op te wekken in de landendie hij veroverd en weer
verlaten had."
Daar is veel oppervlakkigs in het verhaal dat Voltaire
geeft van den inval van 1672; daarin is meer dan ééne
onjuiste en scheeve voorstelling der gebeurtenissenvooral
wat aangaat den inwendigen toestand van ons land. Maar en
kele feiten kan men toch, ten duidelijkste, uit dat verhaal
opmaken: het reusachtige en het uitmuntende der strijd
krachten waarmede Lodewijk XIV en zijne bondgenooten
ons, in dat jaar, aanvielen; de hemeltergende handelingen
onzer vijanden, die zelfs geen voorwendsel konden vinden om
eenigen glimp van regt te geven aan den oorlog dien zij ons
verklaarden; het geringe der strijdmiddelen van de Republiek
nog verergerd door de oneenigheid der Staatspartijen die
haar verscheurdende grootheid en den heldengeest door onze
voorvaderen betoond, na aanvankelijke zwakheid; het genie
van een Willem III, dat hem aan het veege Holland, tot
zwaard en beukelaar deed verstrekken het voor ons schitte
rend einde van dien oorlog, onder zoo rampspoedige voor
teekenen begonnendat alles kan menook uit Vol
taire's verhaal, ten duidelijkste opmerken, en het geeft ons
dus het bewijs, dat werkelijk dat jaar 1672 getuige is ge
weest van buitengewone wereldgebeurtenissen; dat werkelijk
wij de regtmaligste aanspraak hebben om op dat jaar te
wijzen, als op een schitterend tijdvak van onze geschie
denis.
»Maar," zegt men mogelijk, »wat beroept gij u op Vol
taire, om de waarde van ons geschiedkundig verleden te
willen bewijzen! Ileeft Voltaip.e waarde en gezagals ge
schiedschrijver? Is hij niet veel te beuzelachtiglichtzinnig,
oppervlakkig en partijdig daartoe? Wat zoudt gij zeggen
van iemand, die als getuige moest optreden bij een belang-