84 rijk lijfstraffelijk regtsgedingbij iets waar leven en dood mede gemoeid zijn en die in het geven dier getuigenis niets anders zoude ziendan eene aanleiding om geestige spotternijen te berde te brengen Zoo iemand zoudt gij verachten, en te regt. Wel nu, wat doet Voltaire an ders wanneer hij de geschiedenis behandelt dat ernstig ste en plegtigste onderwerp der menschelijke studiën en zijn oordeel over de grootste mannenover de verhe- venste daden, in geestige kwinkslagen in ligtzinnige spotternijen uit! Daar is geen hart, geen ziel in dien man; hij heeft geene warme sympathie voor de menschheid, geen gevoel voor deugd en heldengrootheid geen ontzag voor waarheid en regt. Hij schrijft, zoo als zijn egoïstisch, boosaardig gemoed het hem ingeeft; om te kwetsen, om kwaad te doen; om zijne meeningen over godsdienst en ze delijkheid te doen zegevieren; en ookuit eigenbelang om gunsten en eer te verwerven van de zijde dier grooten dei- aarde, voor wie hij zoo vaak in het stof kroop. Zijn Siècle de Louis XIV is eene overdrevene lofrede, eene laffe vleijerij ten aanzien van dien Franschen Koning; hoe wilt gijuit zulk een werk eene getuigenis halen ten voor- deele van hen die de felste bekampers zijn geweest van Lo- dewijk's dwingelandij Voltaire had duizend gebreken duizend ondeugden; maar toch had hij ééne hoedanigheid die altijd ten gevolge moet hebben, dat men hooge waarde aan zijne woorden zal hech ten het verslandhet verstand volgens Thiers het voornaamste vereischte van een goed geschiedschrijver. Het ligtzinnige het oppervlakkige het eenzijdige in Voltaire's schriften, is volstrekt niet te ontkennen of te verdedigen; maar dat belet niet, dat wanneer men het kwade van het goede weet te ziften er zeer veel leering en waarheid uit die schriften is te trekken. Het helder en doordringend verstand van Voltaire geeft hem dadelijk een duidelijk en juist inzigt van de gebeurtenissen, van hunne oorzaken, gevolgen en onderling verband; daardoor is zijne voorstel-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1958 | | pagina 130