79 stoffen laarsjes met sierlijk verlakte punten of «neuzen," zoo als tic kunstterm luidt. 'sWinters verwisselt de rijke" hel Yachtclub-lid" zijn wit vest tegen een fluweelen, dat zoo wat vuurrood nabij komt, en toch purper blijft heeten van die kleur waarmede de koekenbakkers hunne chocolaadsigaren van vuur voorzien. Over den gewonen Yachtclub-rok komt alsdan een sierlijke, lichtbruine jas, wijd afhangende, zoodat iedereen zien kan dat aan dien jas stellig drie el meer slof zit dan aan ieder anderen wijden jas, en die met vuurrood, wollig goed ge voerd is. O wat heeft hij dikwijls vurig gewenscht hoe veel sla- pelooze nachten heeft hel hem niet gekost!aan een ernstig nadenken gewijd,of hij het niet met eenc «tjepaslevrymoe digheid'' zou durven voorstellen aan de Kon. Ned. Yacht- club-lcden dat zij een nog ligter blaauwen en nog langer jas, met nog grooter en nog glimmender en des noods nog duurder vergulde knoopen als winlercostuum zouden aannemen. Als hij weder een feest van gemelde waterige Club gaat bijwonen zal hij het zeker voorstellen en Prins Hendrik zal neen moet er bepaald mede ingenomen zijn; want hoe zou hij, de rijke, kunnen falen in zijne be sluiten of denkwijze? Zijn winlercostuum is verder zwart, wat hoed en broek aangaat, en de stoffen-laarsjes verdwijnen in groote en vooral echt Amerikaunsche overschoenen. Des zomers dekt hij zijn dampend hoofd met een witten hoed. Natuurlijk van, ik geloof, 16, met langewille ha ren, die aan een vuil, mager schaapsvel doen denken. Toen hij dien kocht was dat hel duurste, hel mooiste; nu de Chapeaux- Clarence zijn uitgekomen, denkt hij er ernstig over om den witten hoed op stal te zetten en zich dien bewuslen Clarence-hoed aan te schaffen. Dat zal schoon staan Die nieuwe uitvinding op dat hoofd waarop in iedere trek te lezen staat dal hij wel weet wat hij doel," en dat hij niet voor niet, dertig jaar geleefd heeft," en diergelijke waarheden meer, die men dikwijls hoort aanvoeren lot staving van eenige

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1958 | | pagina 155