118 wij later vernamen, in vollen terugtogt over de Baaien de uitbarsting, die ik gehoord had, was het begin van de ver nieling en verbranding van de vesting, die zij ons als een puinhoop achter lieten." Hebt gij in den loop van het beleg ooit de Fransche loop graven bezocht vroeg ik. «Driemaal," antwoordde de kapitein. oDe eerste keer kort nadat de Mameion genomen was; ik had een passeport de tranchêe voor mij en twee kameraden gekregen, zonder hetwelk men niet in de werken mogt komen. Wij gingen eerst naar den pas ver overden Mameion, dien deFranschen toen druk bezig waren tot een aanvalswerk op den Malakow in te riglen. Van daar kwa men wij in eene marine-batterij waar een Kapitein van de artillerie een oud gediende ons rondleiddehet was waar lijk de moeite waard om de netheid daar op te merkende stukken waren klaar om ieder oogenblik gebruikt te worden; de wisschers en aanzetters tegen de borstwering geplaats t de wapenrekken voor de geweren van de manschappen in be hoorlijke orde; de kogels netjes opgestapeld, 't zag er uitgepoetst als voor eene inspectie. Bij diezelfde gelegenheid heb ik ook de mijn bezocht, die toen werd aangelegd naar het bastion du mat, zoo als de Franschen het noemden. Dat gedeelte van den belege- ringsarbeid kwam mij het minst aangename voor, en ik moet bekennen, dat het denkbeeld dat de vijand zondereeni gen twijfel op dat oogenblik aan het contramineeren was? en maar op eene gunstige gelegenheid wachtte om ons daar onder den grond te doen opvliegen of stikken niet van het vrolijkste was. Een mineur ging met eene kaars vooruit, achterwaarts gaandeom ons te lichten. De mijngallerij was in mergel uitgegraven die zoo zacht scheen als kaas wij kropen op handen en voelen tot waar de mijn zich in twee takken verdeelde. Ik verbeeldde mijdat wij al onder het vijandelijk bastion waren. Toen wij er weder uitkwa men, vroeg een officier ons, of wij de Uitwerking van hunne mijnen wilden zieneu bragt ons naar het verst voorlig-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1958 | | pagina 194