Topprestaties van oude en moderne geschutbouiv
Het mysterie der ballistische reuzen
Aartshertog Sigmund van Tirol en het harnas van Maximiliaan I uit circa 1480
(Wenen, Waffensammlung: A. 58, A. 60, A. 62).
In Italië wordt de stijlopvatting uit de zeventiger jaren op een geheel andere
wijze toegepast bij het harnas: de harde en beweeglijke lijnen worden hier niet
in de eerste plaats uitgedrukt door gedreven ribben, zoals bij het Duitse harnas,
maar door scherpe over het midden van de onderdelen lopende graten en door
uitgestulpte randen. Dat de Barok-gothische stijl zich tegen circa 1480 ook van
het Italiaanse harnas heeft meester gemaakt, blijkt o.a. uit de wapenrusting van
het in 1479 begonnen ruiterstandbeeld van Colleoni door Andrea Verrocchio te
Venetië.
Wanneer in 1477 Karei de Stoute definitief wordt verslagen, stort de politieke en
militaire macht van Bourgondië ineen. Vrijwel gelijktijdig neemt ook de invloed
van de Bourgondische kunst op die van andere landen af; de invloed van het
Bourgondische harnas houdt hiermede gelijke tred. Zo zien wij, dat het Italiaanse
harnas na circa 1480 een snelle verandering ondergaat: de vlakken van het harnas
worden nu vrijwel geheel glad gehouden en ook de over het midden lopende
graat wordt opgeheven. Bij het Duitse harnas uit deze periode zien wij een ver
eenvoudiging van de Barok-gothische stijl, zonder echter de groeven en gedreven
ribben uit de periode van circa 1470 circa 1480 geheel op te geven.
Zowel het borststuk als het rugstuk van het harnas te Leiden blijken nu door de
grote gelijkenis met die van de Feerenrüstung en op grond van het bovenstaande
overzicht, het beste te passen op het einde van de periode circa 1460 - circa 1470.
Zoals reeds aan het begin is gezegd, zijn de overige onderdelen van het harnas
minder gemakkelijk te dateren.
De armbescherming (afb. 2: A) bestaat uit een schouderbescherming van het zg.
„Spaudler"-type, welke alleen de buitenkant en niet de vóór- en achterkant van de
schouder beschermt.
Dit type komt zowel tegen het einde van de 15e als in het begin van de 16e eeuw
voor; de spitse uitsnijding van de geledingen en het voorkomen van een van
binnenuit gedreven ribbe voor het opvangen van op het harnas afketsende slagen,
duiden op een vervaardiging in het einde van de 15e eeuw.
De bovenarm bestaat echter uit twee in elkaar draaiende helften, een constructie
welke eerst in circa 1500 in gebruik kwam, maar de verbinding is van een type,
dat eerst na circa 1520 werd toegepast.
Langs de onderrand van de benedenarm loopt een verdiepte rand, hetgeen op een
vervaardiging na circa 1510 wijst. Opmerkelijk is echter, dat de schouderbescher
ming dezelfde gedreven ribbe toont als de bovenbeenbeschermingen of „cuisses"
(afb. 3: A) van dit harnas. De uitgestulpte geledingen aan de bovenzijde van deze
„cuisses" en van de kniestukken of „poleyns" duiden er op, dat deze onderdelen
in de tweede helft van de 15e eeuw zijn vervaardigd. De onderbeenbescherming
of „greave met de afneembare ijzeren schoenen of „sabatons" zijn eveneens van
een type, zoals dit vóór circa 1500 voorkwam. De handschoen tenslotte (afb. 2: B)
is eveneens moeilijk te dateren, hoewel het dezelfde gestyleerde kruisbloem draagt
als het borststuk. De in punten uitgedreven beschermingsplaten voor de knokkels
en de vingers zouden deze handschoen op het einde van de 15e eeuw kunnen
dateren, maar de verdiepte rand langs het bovenste gedeelte van de kap duiden
weer, evenals de rand langs de onderarm, op een periode na 1510.
Behoudens het borst- en rugstuk, kunnen de overige delen dus zowel tegen het
14
einde van de 15e als in het begin van de 16e eeuw zijn gemaakt en wanneer dit
laatste het geval is, dan zijn deze onderdelen wat hun vorm betreft sterk archaïse
rend en mogelijk vervaardigd in een werkplaats buiten de grote centra voor de
vervaardiging van harnassen.
Samenvattend kan worden gesteld, dat de collecties van het Nederlands Leger- en
Wapenmuseum door de hier beschreven rusting met een uiterst belangrijk object
zijn verrijkt.
door K. B. C. Görlitz, conservator Hoofd afd. II
In de omvangrijke artillerie-collecties van de Studieverzameling Militair Materieel
(„Stumima"), ondergebracht in het aloude Armamentarium te Delft, bevindt zich
een stuk verdragend marine-geschut, hetwelk een dankbare aanleiding vormt de
topprestaties van oude en moderne geschutbouw en het in de kringen van artillerie
deskundigen zo bekende „mysterie der ballistische reuzen" in nadere beschouwing
te nemen.
De inzet van geschut van uiteenlopend kaliber en gewicht en de daaropvolgende
ontwikkeling dezer wapens noopten de vestingbouwers de sterkte van de ver
dedigingswerken zowel in structureel als in materieel opzicht zo hoog mogelijk
op te voeren.
Na de introductie van het beton, gevolgd door het wapenen en beschoeien van dit
materiaal met constructiestaai, scheen het aanvankelijk, dat het toenmalige geschut
hierop het antwoord schuldig zou moeten blijven. Deze opinie resulteerde in een
overwaardering van machtige fortengordels ter beveiliging van strategische sleutel
posities. Dit feit deed op zijn beurt bij voorkomende krijgshandelingen de be
hoefte ontstaan aan zwaarder geschut ter uitvoering van artilleristische taken, die
door de toenmalige bestaande wapens niet ten uitvoer konden worden gelegd.
Van deze nieuwe constructies baarden slechts enkele stukken een zodanig opzien,
dat zij de geschiedenis overleefden. Ter verduidelijking grijpen wij terug op de
middeleeuwen en vestigen de aandacht op het kanon „Faule Grete", dat projec
tielen van 120 kg kan wegschieten. Dit stuk vertegenwoordigde in zijn tijd een
verbazingwekkende technische prestatie. Deze werd echter nog overtroffen door
de z.g. „Tolle Grete", een voor Sultan Mohammed II te Gent gegoten vuurmond,
die met een kruitlading van 70 kg een stenen bol van niet minder dan 550 kg
wegslingerde. Gezien in het licht van het toenmalige „wegenstelsel" en de stand
van het transportwezen kan men slechts gissen naar de omvang van de problemen,
die het vervoer van dergelijke monsters naar het operatieterrein met zich mede
bracht.
De verdere ontwikkeling van het geschut verliep in een naar verhouding traag
tempo. Eerst de introductie van het gietstaal in de tweede helft van de 19e eeuw
15