De conservering van de vlaggen
van het Legermuseum
De voorgeschiedenis
afkomstig uit het Koninklijk Paleis te Amsterdam
door Ir. Johanna M. Diehl.
De vlaggen, die het Legermuseum in I960 aan zijn verzameling kon toevoegen
en die afkomstig waren uit het Koninklijk Paleis te Amsterdam, verkeerden in
een allesbehalve goede conditie. Gezien de lotgevallen van de collectie is dit niet
zo verwonderlijk.
De basis van deze grote verzameling wordt gevormd in de trofeeën, die zijn
buitgemaakt op de Spanjaarden in de Veldslagen van Turnhout (1597) en
Nieuwpoort (1600) en enige zeeslagen in de Tachtigjarige oorlog. De vlaggen
zijn destijds in de Ridderzaal te 's-Gravenhage opgehangen en een aantal hiervan
is te zien op een schilderij van Dirk van Deelen, dat de „Grote Vergadering van
de Staten-Generaal van 1651" in beeld brengt. Reeds tóen vertoonde een groot
aantal van deze vlaggen rafels en flarden. Men heeft aan dit kostelijke bezit wel
veel zorg besteed, want het is bekend, dat deze in dat jaar zorgvuldig zijn afge
stoft
De verzameling is nadien nog aangevuld met trofeeën uit later oorlogen en
expedities in het Verre Oosten.
Tot 1806 heeft de gehele collectie in de Ridderzaal gehangen, voorzien van
bordjes, waarop bij elk exemplaar was vermeld hóe en waar deze trofeeën waren
veroverd. In dat jaar echter besloot Koning Lodewijk Napoleon dit alles naar
een z.i. passender verblijf, het toenmalige Raadhuis te Amsterdam, te laten over
brengen. Gedurende de 29e en 30e juli van dat jaar werden de vlaggen, gestapeld
op twee legerwagens, naar Amsterdam gereden en daar op het z.g. „Drilveld" bij
de Utrechtse poort gestald, vanwaar deze op 1 augustus - in een plechtige optocht
- aan de burgemeester van de stad zijn aangeboden. Zij werden toen in de grote
„Burgerzaal" van het Raadhuis opgehangen.
Het kan niet anders of bij dit vervoer moet veel schade zijn aangericht. De oudste
vlaggen waren toen immers reeds meer dan 200 jaar oud en grotendeels reeds
beschadigd. Tijdens de overbrenging zijn bovendien de verklarende bordjes zoek
geraakt, waarmede een reeks belangrijke aanwijzingen omtrent de toen circa 300
stukken is verloren gegaan.
Hoewel het mogelijk is, dat enige van deze vlaggen in het Rijksmuseum zijn te
rechtgekomen, bleef het grootste deel van de verzameling in het Raadhuis; ook
toen dit gebouw in 1808 door Lodewijk Napoleon als paleis in gebruik werd
genomen en ook Koning Willem I het als zodanig ging gebruiken. Koning
Willem I liet er nog enkele exemplaren aan toevoegen, nl. een aantal vlaggen, die
waren veroverd in de Java-oorlogen en een tweetal nederlandse vlaggen, die af
komstig waren van de Citadel van Antwerpen.
In I860 is de verzameling door de toenmalige Amsterdamse stadsarchivaris P.
22
Scheltema bestudeerd, die de vlaggen opnieuw ordende en ophing in de Burger
zaal en de Troonzaal, terwijl hij enkele vlaggen zonder stok in een glazen kast
ophing, die met roodfluweel was bekleed en waarin ook 132 stokken waaraan
alleen nog wat flarden hingen een plaats vonden. Van de vlaggen - circa 130
stuks vermeldde hij dat de toestand uiterst middelmatig was.
De verdere aftakeling moet zich dan ook snel hebben voltrokken, getuige het feit,
dat het paleispersoneel een enorm aantal van de vlaggen afgevallen stukken weef
sel zorgvuldig opborg in een kistje.
In het begin van deze eeuw verergerde de toestand zodanig, dat de intendance van
het paleis in 1929 alle vlaggen tussen twee lagen dunne zijden tule liet naaien,
waarvan de smalle banen door oranjekleurig band werden aaneengezet. Om
spijkeren aan de stokken te voorkomen, werd aan elk exemplaar een grof katoenen
khaki-kleurige huls gezet, die over de stok kon worden geschoven.
Ongetwijfeld is het aan deze conservering te danken, dat deze vlaggen thans nog
bestaan; ook al zijn enige exemplaren ondersteboven bevestigd en al schijnt men
hier en daar wat te hebben verknipt. Blijkbaar is men ook genoodzaakt geweest
het merendeel van de oude stokken weg te doen, welke waarschijnlijk door de
houtworm waren aangetast. Om de vlaggen op te hangen werden niet bijzonder
fraaie zwart geverfde stokken met een zwarte knop gebruikt.
Na de Tweede Wereldoorlog is van de vlaggen een inventaris opgemaakt door
wijlen Dr. R. van Lutterveli, conservator in het Rijksmuseum te Amsterdam. Zijn
bevindingen zijn in de „Beredeneerde Inventarislijst van de verzameling oude
vlaggen, aanwezig op het Koninklijk Paleis te Amsterdam, opgemaakt april 1948"
neergelegd.
Aan de inleiding tor deze inventaris, zijn de meeste van de voorvermelde gegevens
ontleend. Hij telde 56 europese en 72 oosterse vlaggen, dus vrijwel hetzelfde
aantal als Scheltema vermeldt, maar nog slechts 35 stokken met flarden.
Deze verzameling is aan het Rijk overgedragen en voorlopig opgeborgen op het
Departement van Defensie te 's-Gravenhage, dit in afwachting van een noodza
kelijke conservering en daaropvolgende plaatsing in het Legermuseum.
In de loop van de vijftiger jaren was op het Laboratorium voor Vezeltechniek
van de Technische Hogeschool te Delft een methode ontwikkeld om oude ver
teerde weefsels te conserveren door deze te verstevigen met een kunsthars en
eventueel opplakken met een kunsthars op een stevige en duurzame onderlaag.
Een negental exemplaren uit de verzameling zijn naar dit Laboratorium over
gebracht voor nader onderzoek naar de mogelijkheden voor conservering. Men
had daar toen juist het zuiver experimentele stadium verlaten, zodat het werk
op groter schaal kon worden ondernomen; iets waarvoor dit Laboratorium niet
is uitgerust. Het uitvoerende werk is toen overgedragen aan de Werkplaats tot
Herstel van Antieke Textiel in Haarlem in nauwe samenwerking met voornoemd
Laboratorium.
Om deze „opplak"-methode onder de knie te krijgen, hebben de heer F. Visser
(bedrijfsleider) en ondergetekende (wetenschappelijk medewerkster van de Werk
plaats) de conservering van enige van de vlaggen ter hand genomen, onder leiding
van mejuffrouw Dr. J. E. Leene (conservatrice van het Laboratorium voor Vezel
techniek) en Ir. J. Lodewijks (haar voormalige assistent), toen juist benoemd tot
directeur van het Centraal Laboratorium voor Onderzoek van Voorwerpen van
Kunst en Wetenschap.
23