Toelichting
34
1) 1594- 1602
2) 1602-1619
3) 1619-1684
4) 1684-1824
5) 1824- 1898
6) 1898-1941
7) 1942- 1950
8) 1950- 1963
35
De korte zijde van de zaal werd betengeld en de twee grote ramen werden alge-
dekt.
Al het schilderwerk, t.w. dat van het oude en van het verlaagde hangplafond,
benevens al het houtwerk, het maken van de hangijzers etc. werd geheel in eigen
beheer uitgevoerd.
Deze zaal zal, evenals de zalen 18 en 19, zijn gewijd aan de nagedachtenis van
het Koninklijk Nederlands Indische Leger en aan de herinnering aan de onmete
lijke gebieden die eenmaal Nederlands Oost-Indië hebben gevormd; twee be
grippen die heden ten dage allengs een archaïsche klank hebben verkregen.
Terugdenkend aan de tijden waarin Nederland een vooraanstaande koloniale
mogendheid was, bezint men zich onwillekeurig op de titel van een der bekendste
boeken van Nederlands vermaardste schrijfsters over het „oude Indië", Maria
Dermout: „Nog pas gisteren".
Met welk een snelheid hebben de gebeurtenissen zich na het einde van de tweede
wereldoorlog voltrokken; hoe spoedig verglijdt het beeld van een recent nog
zonder al te veel moeite waarneembaar - verleden naar de in steeds onduidelijker
omtrekkende vervagende historie.
De jonge O.V.W.'ers, die eens de 80 bataljons vormden, die na '45 naar Indië
vertrokken, tot „herstel van orde en rust" zijn thans - als zij terugkeerden - huis
vaders van middelbare leeftijd en zij die Indië kenden van „voor de oorlog" be
horen reeds indien zij de verschrikkingen der Japanse internerings- en krijgs
gevangenkampen overleefden tot de slinkende groep der 60- en 70-jarigen;
inderdaad de generatie „van gisteren".
Het is daarom goed de nu nog grijpbare herinneringen vast te houden, te bewaren
en zo mogelijk door te geven voor het te laat is.
Over talloze herinneringen die in deze zalen zijn bijeengebracht, ligt nog voor
velen onvermijdelijk een waas van weemoed, want velen hebben het oude Indië
zeer liefgehad en groot is het aantal dergenen die ver van het land van „modder,
mist en regen" (De Genestet) ginds een gul tweede Vaderland hebben gevonden.
Anderzijds is het goed om in het jachtige heden even stil te staan en terug te den
ken aan al hetgene dat door talloze onbekende landgenoten in militaire en in
ambtelijke dienst onbaatzuchtig, in jarenlange plichtsvervulling, werd volbracht.
Dat iedere naar het Vaderland terugkerende „oudgast" een „rijkgeworden kolo
niaal" was, is een van de vele verdichtsels waaraan in het bijzonder na de oor
log gretig geloof werd geschonken.
De nieuwe expositie schenkt bovendien de mogelijkheid de historische waarheid
van meer op fantasie berustende concepties te onderscheiden, waardoor het moge
lijk wordt vele onjuiste, doch vrij algemeen aanvaarde begrippen critisch te
herzien.
Een der meest verbreide en meest hardnekkige populaire misvattingen is wel,
dat Nederland gedurende ruim drie en een halve eeuw onbeperkt heer en meester
is geweest over het huidige Indonesië en dat dit enorme gebied gedurende al die
tijd ongestoord geregeerd en „geëxploiteerd" zou zijn geworden. Niets is echter
minder waar.
De hierboven gereleveerde communis opinio moge wellicht strelend zijn voor het
nationale zelfbewustzijn, doch dat Nederland gedurende een zo lange periode een
gebied zou hebben geregeerd ruim 60 maal groter dan zijn eigen territorium, een
gebied dat 2.036.000 km2 land en 8.125.000 knï2 zeeën omvat, waar ruim 200
talen worden gesproken en welks bevolking kan worden ingedeeld in een 50-tal
cultuurgroepen, kan worden verwezen naar het rijk der fabelen.
Teneinde te pogen een historisch gebeuren van bovengestelde omvang enigermate
te overzien, ter bereiking van een acceptabele periodisering, werd een dankbaar
gebruik gemaakt van kaart A, voorkomend op blad 10: de „ontwikkeling van
het Nederlands gezag in Nederlands Indië" in beeld brengend, voorkomend in de
na lange jaren van voorbereiding door het Koninklijk Nederlands Aardrijkskundig
Genootschap in samenwerking met de onvergetelijke Topografische Dienst in
1938 uitgegeven „Atlas van Tropisch Nederland".
Deze wetenschappelijke uitgave baarde destijds veel opzien en oogstte in interna
tionale kring een welverdiende waardering; deze prestatie bleef sedertdien onge
ëvenaard.
Overzien wij met gebruikmaking van dit materiaal de, sedert de eerste uiterst
gewaagde handelsvaarten in 1594, verstreken eeuwen tot de uiteindelijke gezags-
overdracht van westelijk Nieuw-Guinea in 1963, dan zou onderstaande perio
disering kunnen worden aangenomen:
Het zoeken van de weg en het gestelde doel
Plaatselijke (officiële) onderhorigheid 0,04%)
Locale gezagsvestigingen 0,29%)
Aanvang en uitbreiding van de Nederlandse invloed 2,9
Uitbreiding onder het daadwerkelijk gezag 27,2
Pacificatie en voltooiing (100
Japanse bezetting en „politionele acties"
Overgang en naklank
De achter bovengenoemde perioden vermelde percentages duiden op dat gedeelte
van het gehele Indonesische territorium dat gedurende de aangegeven jaren allengs
onder Nederlands Bestuursgezag kan worden gebracht.
Het werkelijk onbeperkte gezag van het Koninkrijk der Nederlanden heeft over
het gehele gebied van het huidige Indonesië in feite nauwelijks 3Vi decennium
geduurd, d.w.z. het omvat realiter 1/10 van de tijdsduur die men veelal gedachte
loos aanneemt.
Gedurende al deze eeuwen is de weerstand tegen de nederlandse invloed en het
nederlandse gezag nimmer geheel verdwenen; een weerstand die meestentijds
plaatselijk was en die zijn oorzaak vond in velerlei factoren, zowel van interne
als externe aard, soms gevoed door religieuze dan weer door sociaal politieke
invloeden.
Gedurende al deze eeuwen werd veel en hardnekkig gestreden in een bar
klimaat en een uiterst zwaar terrein - met grote moed en grote zelfopoffering;
door beide partijen.
Doch eveneens werd veel zegenrijke arbeid volbracht. In de jaren na '45 werden
te pas en te onpas uitdrukkingen gebruikt als „koloniale uitbuiting" en „koloniale
onderdrukking".