Uitvoering
37
De waarheid is dat het oude Nederlands Indië in de latere tijd kon bogen op een
waarlijk verlicht bestuur. Met eerbied moge hier worden teruggedacht aan de
nauwelijks te geloven prestaties van het Europese en Indonesische Ambtenaren
korps van het Binnenlands Bestuur, dat naast het Koninklijk Nederlands Indische
Leger met ere moge worden genoemd, de Justitie, de Burgerlijk Openbare Wer
ken, de Landbouwvoorlichtingstijd, Waterstaat („Irrigatie"), de Gezondheidszorg
en vele, vele andere Overheidsdiensten, zo vaak verguisd en zo zelden geprezen.
Wil men pogen de tot geschiedenis geworden tijd zo objectief mogelijk te be
oordelen, dan moet men trachten zich te verdiepen in het wezen van een bepaalde
periode en toestanden en omstandigheden trachten te beschouwen met de maat
staven, die toen normatief waren en niet met die van ons eigen tijdsbestek.
Nederlandse arbeidsverhoudingen, die men veertig, vijftig jaren geleden veelal
vanzelfsprekend achtte, beoordeelt men in 1966 als ten Hemel schreiend. Dit
proces blijft voortgaan en het is aan geen twijfel onderhevig dat men een of
twee generaties na ons een meewarig oordeel zal uitspreken over onze hedendaagse
maatstaven en levensnormen.
Ditzelfde „afstandnemen" is noodzakelijk voor het beoordelen van de periode die
reeds nu in geschiedwerken als het „Koloniale Tijdperk" wordt aangeduid.
Thans in 1966 zou men het kunnen betreuren, dat vanaf de allereerste aanvang
waarop het contact tussen Nederland en Indonesië tot stand kwam onzerzijds
geen grotere belangstelling heeft bestaan voor de grote waarden van geest en
cultuur, die het Oosten het Westen had te bieden en dat de interesse voor deze
„Gebieden van Verre" er een van nagenoeg uitsluitend commerciële aard is
geweest.
Men vergete hierbij echter niet, dat ten tijde van het tot stand komen dezer con
tacten andere landen ons zijn voor geweest.
Portugezen en Spanjaarden hebben Zuid-Oost Azië eerder weten te bereiken en
ook deze vrachtvaarders hadden wel iets anders te doen dan zich te verdiepen in
b.v. de Hindoe-Javaanse bouwkunst en de grote werken der Javaanse literatuur.
Deze vrijwel uitsluitend commerciële gerichtheid is - incidentele gevallen voor
behouden - echter lang blijven bestaan en het feit, dat de europese uitzwerm-
gebieden zich in het taal- en spraakgebied de term „Wingewesten" hebben ver
worven is in menig opzicht helaas tekenend.
Bij het voortschrijden der tijden veranderde dit beeld wel, doch deze veranderin
gen voltrokken zich langzaam. Ons beperkend tot de tijd tussen de beide oorlogen
baart het wel een gevoel van weemoed, dat ook de bekendste publicaties van een
archeoloog van wereldfaam als Prof. Dr. P. V. van Stein Callenfels in grote kring
nimmer de warme belangstelling hebben mogen verwerven, zoals deze ten deel
viel aan b.v. het Jaarverslag van de Nederlandse Handelmaatschappij.
In de aanvang van de 17e eeuw betraden Nederlanders een gebied, dat reeds een
grote historie achter zich had en dat draagster was van een eeuwenoud, rijk
cultureel verleden.
Vermaarde vorstengeslachten hadden over grote gebieden van Java en Sumatra
geregeerd en een internationale politiek bedreven, die geheel Zuid-Oost Azië
omspande.
Van dit alles is veel verborgen gebleven en eerst in de 19e eeuw ontwaakte in het
Westen een diepere belangstelling voor de vele facetten der zo uiterst verscheiden
en rijk geschakeerde oosterse culturen.
36
Ook omtrent deze achtergronden willen wij pogen aan de bezoekers der nieuwe
„Indische" zalen iets te doen verstaan. Helaas kan dit niet meer zijn dan een frag
mentarische aanduiding, zoals wij ook slechts terloops kunnen duiden op de vele
ingrijpende verbeteringen ten goede, waardoor de laatste periode van ons Kolo
niale Bestuur zich heeft gekenmerkt èn gunstig heeft onderscheiden.
Wij hopen echter te kunnen aantonen, dat de geschiedenis van het „oude K.N.I.L.",
waarin zoveel zonen van de meest uiteenlopende landaarden, met zulk een voor
beeldige trouw - zij aan zij voor de handhaving van het nederlandse gezag
gedurende lange tijden hebben gediend en gestreden, er een is geweest van meer
dan louter krijgsgedruis, dat ook in vele opzichten de goede wil tot waarlijk
opbouwende arbeid gedurende lange tijden aanwezig was.
Uit deze drang tot het goede zal wellicht eenmaal een nieuwe ontmoeting wor
den geboren, waarvan Huizinga in een van zijn laatste werken zegt: „dat zij
de band kan zijn tussen alle volkeren en alle mensen van goeden wille", de
„homines bonae voluntatis", die het „in terra pax" met een voortdurend klemmen
der verlangen steeds opnieuw verbeiden.
door Drs. R. B. F. van der Sloot
Conservator
Hoofd Afdeling l
Hoewel men zou verwachten dat er in ons land, dankzij de langdurige contacten
met Oost-Indië een overvloed van verschillende objecten voor de uitbeelding
daarvan als het ware voor het grijpen liggen, blijkt dit geenszins het geval te zijn.
Het Legermuseum bezit betreffende de periode tot het einde van de 19e eeuw
niet in alle opzichten voldoende materiaal; eerst met aanvang van de Atjeh-
oorlog begint de documentatie vrijwel volledig te worden. Het was in de eerste
plaats noodzakelijk ons te oriënteren wat er zich in andere musea en instellingen
aan bruikbare objecten bevond en of men genegen was deze aan het Legermuseum
in bruikleen af te staan. Bij deze naspeuringen viel het wederom op hoe bedroe
vend weinig belangrijke historische stukken, betrekking hebbend op de Hollandse
contacten met Oost-Indië in de 17e en 18e eeuw, er in feite in ons land zijn be
waard gebleven. De stukken, die zich in Nederland bevinden, zijn over een aantal
musea verspreid en worden daar, zeer terecht, hoog gewaardeerd. Het gevolg hier
van is, dat men meestal niet bereid is deze objecten in bruikleen af te staan, te
meer, aangezien de expositie in het Legermuseum niet van tijdelijke aard is. Met
behulp van objecten uit eigen bezit, enige bruiklenen, fotokopieën, in eigen be
heer vervaardigde replica's en costuumfiguren, zijn wij er echter in geslaagd om
een duidelijk beeld te geven van de contacten, vestigingen en belangen der Ne
derlanders in de Archipel.
Aangezien de gehele aan dit onderwerp gewijde expositie de periode van 1594
tot 1963 omvat, derhalve ruim drie en een halve eeuw, en deze in hoofdzaak zal
zijn te verdelen over de zalen 17 en 19, hebben wij om bij de latere inrichting
van zaal 19 geen ruimtegebrek te krijgen besloten in zaal 17 de periode tot 1873