Conserveringsmethoden rond 1900
waren deze trofeeën met de stok schuin naar boven opgehangen, en het doek keurig
gedrapeerd met opgenomen slippen, geheel in de stijl van een ouderwetse wapen
trofee.
In werkelijkheid had Dr. Scheltema de minst afgeknaagde exemplaren fraai links
en rechts van de Atlas-figuur boven de Westelijke ingang laten uithangen, maar
door de hoogte konden zij nauwelijks „in ogenschouw" worden genomen. Een foto
van ongeveer zestig jaar geleden geeft hiervan een beter beeld dan de opgesmukte
litho van Hekking. De Oostelijke ingang daarentegen was met een groot aantal
„Oosterse" trofeeën erboven veel beter van aanzien.
De vlaggestokken met of zonder flarden en niet geschikt voor het uitsteken werden
(132 in getal) bij de zich reeds in de glazen kast bevindende vlaggestokken gevoegd.
De kast werd daarna naast de troon in de Troonzaal geplaatst. De Citadel-vlaggen
bleven - waarschijnlijk wegens hun grote afmetingen hangen waar ze waren.
In feite had Dr. Scheltema slechts het kaf waartoe de meeste trofeeën in letterlijke
zin reeds behoorden van het koren pogen te scheiden. Van een verantwoord
onderzoek of van enige poging tot conservering was geen sprake geweest.
Ruim honderd jaar geleden waren er in het Paleis op de Dam dus nog 188 trofeeën
uit Europa, inclusief een twaalftal scheepsvlaggen en 132 vaandels en standaards
met of zonder fragmenten. Er konden aan legertrofeeën nog tussen de 40 en 50
vaandels en standaards in enigszins samenhangende staat worden getoond.
Door de steeds beter wordende methodiek van de historische en kunsthistorische
wetenschappen in de tweede helft van de 19e eeuw en door de daarmee hand in
hand gaande verheffing van het peil der musea die hun vroeger karakter van
vaak opgepropte rariteitenkabinetten en hofcollecties verloren en steeds meer
wetenschappelijk geordende en beschreven collecties gingen vormen kon het niet
anders dan dat ook conservering- en restauratiemethoden nauwkeurig werden uit
gewerkt.
Het verlangen naar een vaak al te romantisch voorgesteld verleden, temidden van
een zich op industrie en techniek richtende en steeds materialistischer ingestelde
gemeenschap, deed de wens aanwakkeren, iets te kunnen aanschouwen van de vol
tooid verleden tijd en wel aan de hand van voorwerpen en documenten van kunst en
geschiedenis. Wij signaleerden reeds als voorbeeld het plan van Dr. Scheltema om
een trofeeënmuseum in te richten.
Omstreeks 1900 paste men, om de vaandelcollectie te conserveren, in de legermusea
te München, Berlijn en Wenen methodes toe, als het aanbrengen van een netwerk
met knoopsteken over en door het doek heen, of het ondersteunen ervan door een
ondergrond van zijdegaas met kleuraanpassing, dan wel het bevestigen van het doek
op een fijn grijs filénet. Vaandelresten, die geen conservatiemethoden konden ver
dragen, werden bewaard in kasten of tussen glas. De nadelen waren echter groot en
talrijk. Er werd nl. door vaak „gare" of reeds breekbare stof heengenaaid met dikwijls
te hard en scherp garen, zodat er in nog sneller tempo fragmenten loslieten.
Het bewaren tussen glas kon tot verstikking leiden, maar dat was het minst schade
lijk, doordat het oude textiel in elk geval werd ondersteund en niet doorregen.
38