1938—1939: Zoeken en tasten
Men bleef van die zijde afwijzend staan tegenover de argumenten van Kolonel
Hoefer, dat plaatsing onder glas de fragiele resten kon redden van de ondergang.
Hoefer kreeg evenmin werkelijke steun van hem, die een bemiddeling in gunstige
zin had kunnen bewerkstelligen, nl. van de Minister van Financiën, i.e. Jhr. De Geer
In elk geval heeft de actie van Hoefer één tastbaar en voor ons gelukkig resultaat
gehad, nl. dat na de voltooiing van de restauratie van de Grote Zaal de trofeeën in
tulen omhulsels werden genaaid en horizontaal uitgehangen. Loshangende fragenten
werden afgeknipt of bijgewerkt. Elk exemplaar werd vervolgens op een naturel-
kleurige linnen hoes genaaid, die om een stok sloot. Tevens werden de meeste
originele stokken vervangen door zwartgeschilderde exemplaren, welke waren voor
zien van kleine ronde knoppen. Ook dit kon echter geen genade vinden in de
ogen van Kolonel Hoefer, temeer daar in de inventaris van het Paleis de trofeeën
„tegelijk met handdoeken en poetsdoeken werden opgesomd".
In werkelijkheid heeft de toenmalige Intendant van het Paleis, Jhr. F. L. Six, de
trofeeën beslist niet als poetsdoeken beschouwd, wat Kolonel Hoefer min of meer
insinueerde. De waarheid gebiedt ons tevens melding te maken van het feit, dat
voor het conserveren van de trofeeën tussen glas, zoals Kolonel Hoefer wilde, op
het Legermuseum te Doorwerth eenvoudig geen plaats was. Hij wilde daartoe vijf
zalen, waarin in die tijd het Museum der Orde der Johannieters was gevestigd, be
stemmen. Maar dit wenste deze orde beslist niet. Een en ander werd door Kolonel
Hoefer verzwegen in zijn vaak „geladen" brieven en in zijn telkens vaakt terecht
geuite klachten in de Jaarverslagen van het Legermuseum, gedurende de gehele
periode van 19291937.
Zonder zijn wens in vervulling te zien gaan, stierf Hoefer op 7 oktober 1938. Dat
men echter niet doof was voor zijn klachten, bewees de betere verzorging der
trofeeën in Amsterdam.
Zo droeg deze eminente man er dan toch toe bij, dat uit de later beter bewaarde
resten nog een 30-tal trofeeën zijn of worden gerestaureerd.
Op het einde van dat jaar 1938 schreef de Minister van Oorlog aan de Generaal
C. J. Snijders, lid van het Bestuur van het Nederlands Legermuseum, dat door de
aanleg van een centrale verwarming in het Paleis op de Dam, gevaar voor verdere
beschadiging der opgehangen trofeeën dreigde. Als deze verwarming nl. in werking
werd gesteld, ontstonden er luchtstromingen, die de fragiele doeken heen en weer
deden bewegen. De trofeeën werden in maart 1939, op last van Koningin Wilhel-
mina, vóór het bezoek van de Belgische Koning uit de Grote Zaal verwijderd en
elders opgeborgen.
Dr. J. W. Wijn, Generaal R. Baron van Panthaleon van Eek en S. J. Graaf van
Limburg Stirum, allen Bestuursleden van het Legermuseum, stelden daarop een
onderzoek in naar methoden van conservering en naar de financiële gevolgen, die
een eventuele overbrenging zou meebrengen; tevens was de conditie van de trofeeën
van groot belang. Ditmaal leek de kans op succes groter, aangezien de Koningin nu
zelf graag zag, dat de trofeeën naar Doorwerth zouden worden overgebracht „en het
zeer zoude betreuren, indien zij elders dan te Doorwerth zouden worden bewaard,"
naar de Minister van Financiën mededeelde.
40