1943—1948: Dood spoor De Minister nam aan, dat de scheepsvlaggen niet in Doorwerth zouden worden be waard. Het Bestuur liet zich zijnerzijds optimistisch uit over de plaatsruimte en wenste, dat niettemin alle trofeeën in de Doorwerth zouden worden onderzocht. Op 20 Juni 1939 werd door twee bestuursleden een bezoek aan het Paleis op de Dam gebracht, waar Jhr. Sickinghe de voorlopig op een metalen rek liggende vlaggen liet zien. Volgens hun bevindingen waren daar de twee grote Citadelvlaggen, 124 kleinere vlaggen van één tot vier meter lang, een tweetal kistjes met vaandel fragmenten, een 30-tal oude vlaggestokken met enkele flarden en vier lanciers- lansen, waaraan vroeger Spaanse „vlaggen" waren bevestigd. Hiertussen waren nog een 10-tal Marinevlaggen en zeker 90 Indische vlaggen. Een nauwkeuriger analyse was uiteraard niet te verwachten. Evenwel werd een in het leven geroepen werkcommissie door de Ministerraad ge zwind opgeheven, terwijl het Bestuur meende, dat het Hoofd van de Rijksgebouwen dienst niet bepaald wenste mede te werken aan een snelle beslissing. Het kon zelf evenmin besluiten over de beste methode van conservering. De doeken konden nl. in zijden netten worden geplaatst (zoals in het Legermuseum te Parijs) maar ook in cellophaan verpakt, zoals de vlaggen in het Prinsenhof te Delft. Ook konden de trofeeën in het zeer doorzichtige triacel worden geplaatst, terwijl het Laboratorium der Artillerie-inrichtingen aan de Hembrug wees op het sterke vocht- en luchtdichte Amerikaanse plio-film, dat met een lauwwarm strijk ijzer op het textiel kon worden geplakt. Terwijl het Bestuur zich nog beraadde over plaats, financiën en conserverings methoden, kwam de mobilisatie in augustus 1939 alle activiteiten verstoren. Afgezien van de verwoesting van het Kasteel Doorwerth in 1944, mag men niet betreuren dat het in 1939 niet tot overbrenging en conservering van de trofeeën is gekomen. Deze waren op dat moment naar omstandigheden veilig opgeborgen. Kennis van en ervaring met conserveringsmethoden had men in ons land niet, terwijl op de Door werth voor alle trofeeën beslist geen plaats was. Deze tweede poging tot overbrenging evenwel had evenmin tot resultaten geleid. Aarzeling enerzijds de trofeeën uit handen te geven, te hoge verwachtingen ander zijds door onkunde en optimisme. De tijd leek nog niet rijp te zijn voor een defini tieve oplossing. In de daarop volgende bezettingstijd vond de Intendant der Koninklijke Paleizen, Jhr. Ir. P. F. O. R. Sickinghe, gelegenheid om zich in de dossiers aangaande de trofeeënkwestie te verdiepen. Voor de toekomst zou dit van betekenis blijken te zijn. Zijnerzijds kwam de toenmalige directeur van het Legermuseum, de Kolonel M. C. van Houten, na een bezoek aan het Paleis op de Dam in het najaar van 1943 tot de vaststelling, dat „in de gegeven omstandigheden de vlaggen niet beter konden worden verzorgd dan thans het geval is Jhr. Sickinghe verzocht de kwestie tot een later tijdstip te willen laten rusten, „aan gezien ik van H.M. de Koningin nooit de opdracht daadwerkelijk heb ontvangen de vlaggen af te geven." Hij vertrouwde erop, dat de Kolonel van Houten dit stand punt zou billijken, hetgeen deze uiteraard deed. Terwijl in de eerste jaren na de oorlog de directie van het inmiddels te Leiden ge- 41

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Arma | 1967 | | pagina 84