80 zelfde jaar gravin Justina Sophia van Barbij, de prinses driejaren later vorst Johan George II van Anhalt-Dessau (1). Volgens het Haagsche tractaat van 1603 moest het Staatsolie garni zoen van 600 man te Emden gedeeltelijk betaald worden door de stenden die zich op alle wijzen daaraan en aan hunne geldelijke bijdragen voor de stedelijke fortificatie-werken trachtten te onttrekken. Na langdurige onderhandelingen hoopten de Staten-G-eneraal in 1657 aan de „swevende differenten" een einde te maken, tevens de geldzaken te regelen, door het garnizoen van Emden te handhaven op een sterkte van zes Staatsche compagnieön van 100 man, met een traktement van 1800 voor den commandeur (2). Door achtereenvolgende cassaties en reducties slonk het garnizoen tot drie Friesche compagnieëneen Groningsche van 65 en een Drentsche van 50 man. Emden nam nu veiligheidshalve 300 man extra in dienst, verwachtende dat de stenden in de kosten zouden deelen. De Staten-Generaal lieten middelerwijl de vier Friesche en Groningsche compagnieën tot 120, de Drentsche tot 100 man versterken, dus tot nagenoeg de vorige getallen opvoeren. De Raad van State opperde ge gronde bedenkingen tegen dit besluit, waarin het college niet was ge raadpleegd; de aanschrijving betreffende de versterking had toch door zijn handen moeten gaan, terwijl geld voor de nieuwe post ontbrak (3). Met het oog op de verwikkelingen aan den „orizont" vorderde de Republiek de tusschen 1619 en 1625 aan den graaf, aan de stenden en de stad Emden verschafte geldleeningen terug, welke met inbegrip van de renten tot een drievoudig bedrag waren gestegen. Na bedreiging „selffs bij militaire executie" kwam een regeling tot stand. De Staten- Generaal beloofden medewerking om het vorstendom tegen Zweedsche en Deensche inlegering te vrijwaren, zooals „van goede vrunden ende „nabuyren con worden gedesireert"maar verlangden, dat het land zelf voor de grensbewaking zorgde. Van een en ander kwam weinig terecht. De stenden beweerden, niet over de gelden noodig voor de grens bewaking te beschikken; de hulp der Republiek bepaalde zich tot tijdelijke vermeerdering van het garnizoen te Leeroord met een com pagnie. Betreffende de terugbetaling van de oude schulden, op welk bedrag de Staten-Generaal bij de kosten berekening voor de expeditie naar Denemarken hadden gerekend, zouden zij groote teleurstelling ondervinden (4). (1) Res. S. G. 8 Juli 1654, 14 Januari, 27 October 1656. (2) Res. S. G. 6, 20, 27 Februari, 1 Mei, 8 November, 18 December 1652, 18192426 Maart, 11, 23, 30 April, 16, 18 Juni, 15, 18 Juli, Res. II. 10 October 1654, Res. S. G. 12 Januari, 28 April, 26 Juni, 8 Juli, 3, 7, 11, 16, 30 Augustus, 1, 2 September, 23, 27, 28 October 1655, 28 December 1657. Betreffende het Haagsche tractaat van 1603, zie Deel II, bladzyde 325. (3) Res. S. G. 28 Maart, 30 April, 7 Mei, 9, 10 Augustus, Res. R. v. St. 17 Augustus 1658. (4) Res. S. G. 17 Januari, 17 Februari, 30 October, Seer. Res. S. G. 30 October, Ros. R. v. St. 2, 27 October 1656, Res. S. G. 121 Februari, 13 Juli, 7, 14, 23 Augustus, 1 September, 22 October, 3, 10 November, 8, 11, 12 December 1657, 15 Februari 1658.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Het Staatsche leger | 1921 | | pagina 100