90 Harlingen, cle 32 overige vóór de palen van Amsterdam aanwezig zyn. De onvoltallige compagnieën zouden zoo mogelijk in Denemarken aan gevuld, de afwezige officieren nagezonden worden. De kolonel William Killegrew, die op reis het bevel over de troepen zou voeren, rappor teerde den lsten December, dat de compagnieën te Amsterdam op de fluitschepen waren overgebracht. Met het oog op het jaargetijde was aan boord gezorgd voor „brandewijn ende toback" en konden de soldaten „cocon ende andere victualie tot civiele prijs" bekomenvoorts ontvingen zij „yslandsche coussen". Het sluiten der daarvoor vereischte contracten ging met groote moeite gepaard. Aan de wenschen van den koning van Denemarken tot leening van 100.000 W kruit, 60.000 IC lood, 60.000 rtC lont kon wegens de geringe magazijns-voorraden niet worden voldaan; 't kostte al moeite genoeg om de nog ontbrekende 400 musketten en 225 pieken voor Cornelis van Dam, beheerder van 's lands magazijn te Kopenhagen, mede te geven; in het gebrek aan geschut werd tegemoet gekomen door petarden en handgranaten. De laatste'waren in voldoende getale voorradig, doch meerendeels ongeprepareerdbij onbekendheid met het verblijf van den meester-petardier Jean de Crequi de la Roche kon men slechts 400 handgranaten afleveren. Kolonel Killegrew ontving op 3 December last om de acht compagnieën, die zich ver moedelijk te Harlingen onder bevel van kolonel Ernst van Aylua be vonden, te ontbieden; mocht dit niet geschieden, dan moest hij zonder hen zee kiezen en onder geleide van den vice-admiraal Michtel Adriaansz. de Ruyter naar Denemarken vertrekken (1). De vloot liep voorloopig niet uit „vermits den overvallenden herden „vorst ende rouw weder". De 32 compagnieën werden te Medemblik weder ontscheept; S compagnieën vertrokken naar Alkmaar, 7 naar Hoorn, 10 naar Enkhuizen, 2 naar Schagen, 5 bleven te Medemblik. Middelerwijl was kolonel Aylua met 6 compagnieën te Medemblik ge komen, van welke twee Purmerend, vier andere Harlingen als tijdelijke verblijfplaats kregen. Reeds spoedig lieten sommige provinciën compag nieën te harer repartitie van standplaats veranderen zonder daarmede den Raad van State in kennis te stellende hoofdofficieren mochten zich naar hunne woonplaatsen begevenzoodat op nieuwjaarsdag van 1659 het geheele secours uit elkander was gerukt. Deze toestand sproot niet voort uit vorst of ruw weder, maar uit de verwachting, Zweden tot een minnelijke schikking te bewegen. Bovendien was 't metde werving van matrozen niet naar wensch gegaan; bij de kans eener ont moeting met de Engelsche vloot in de Deensche wateren, dachten zij terug aan de onvoldoende chirurgische zorgen en de geringe vergoedingen (1) Res. S. G. 11, 13, 20, 22, 26 November, 1, 3, 6 December, Seer. Res. S. G. 11, 29 November, Res. R. v. St. 11, 12, 20, 22 November, 1, 8 December 16-58, 5 Februari, Secr. II. 20 Februari 1659. Cornelis van Dam, op 14 Januari 1659 tc Kopenhagen overleden, werd opgevolgd door zijn zoon Johan (Res. R. v. St. 18 Februari),

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Het Staatsche leger | 1921 | | pagina 110