91 bij liet verlies van ledematen -tijdens den eersten Engelschen oorlog; zij bleven 's winters liever bij „moer" thuis (1). In het begin van 1659 gaven de Staten-Generaal gevolg aan de voor stellen van Holland tot weder-uitrusting eener vloot van 48 oorlogs schepen, 2 schepen met 60, 14 met 50, 32 met 40 kanonnen, te samen met 7650 matrozen en 2080 landsoldaten, 't Kostte veel moeite om het verlangde aantal stukken geschut bijéén te brengen; 's lands magazijnen waren slecht voorzien; te Dordrecht had men de tijdens den eersten En gelschen oorlog uitgeleende stukken nog niet zien terugkeeren. De grootste moeilijkheden baarde de aanmonstering van het „zeevarent volck", zelfs bij de toezegging van een hoogere betaling dan de gebruikelijke 13 per maand. De matrozen wierpen het handgeld „voor hun capiteynen „voeten", omdat de walvischvangst bij Groenland meer voordeelen bood. De Staten voorzagen door plakkaten en overeenkomsten met de reeders, aan wie anders de vaart op Groenland verboden zou worden, in vol doenden toeloop. Afdoende verbetering viel slechts te bereiken door oprichting van een vast korps van 6000 bootsgezellen: een voorstel van den Raad van State, hetwelk door Holland werd gesteund, doch aan de verwezenlijking waarvan voorloopig niet viel te denken. De admirali teiten bekwamen weder de beschikking over 40 compagnieën, waartoe meerendeels dezelfde als het vorige jaar werden aangewezen. Op 20 Maart 1659 moesten zich bevinden bij Texel24 schepen van Amsterdam te Enkhuizen1 schip het Noorder-kwartier, op het vlak bij Rammekens 7 schepen Middelburg, te Harlingen8 Friesland, totaal 40 schepen met één compagnie op elk schipde 40 compagnieën telden te samen 3240 man op papier (2). Alle verloven waren bijtijds voor officieren ingetrokken; die op den bepaalden datum niet aanwezig waren, zouden gecasseerd worden: de gewone bedreiging. De soldaten ontvingen „een bequame Bultsack" en „een pyroek" (rok van pijlaken), met zes stuivers daags voor mondkost, te betalen tot den dag van in scheping (20 Maart) door den Raad van State, daarna door de admirali teiten. Toen die dag was verstreken zonder ontscheping der troepen ontstonden tusschen den Raad en de Admiraliteiten geschillen over de verdere betaling: nog verergerd door weigering der officieren te Texel om de voor de berekening van het kostgeld op de schepen noodige sterk tel ijsten af te geven (3). Ook moest de verhouding tusschen de (1) Res. S. G. 6, 8, 9, 11, 13, 17, 18, 27 December, Res. R. v. St. 1G December 1658, Res. S. G. 4, 7 Januari, Res. It. v. St. 6, 16 Januari 1659. (2) Res. H. 20 December 1658, Res. S. G. 5, 28 Februari, 4, 13, 26 Maart, 1, 12, 16, 19, 25, 30 April, 2, 4, 6, 7, 14 Mei, Seer. Res. S. G. 4, 17 Maart, 4 April, Res. R. v. St. 31 Januari, 12, 28 Februari, 1, 4, 6, 7, 14 Maart, 18 April, 3 Mei, Res. H. 13 Mei 1659. (3) Res. S. G. 5, 20, 26, 27, 31 Maart, 3,7, 915, 18, 19, 24 April, 8, 17 Mei, Res, R. v. St. 427 Maart 1659,

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Het Staatsche leger | 1921 | | pagina 111