93 Zelfs liet de Britsche regeering toe, dat kaperschepen met Zweedsche commissie doch Britsche bemanning jacht maakten op Nederlandsche koopvaarders. Dit geschiedde terwijl men te 's-Gravenhage met de Fransche en de Britsche gezanten onderhandelde omtrent „de bevrediginge „van de Oostersche gewesten", leidende tot het z.g. Haagsche tractaat van 21 Mei, waarbij men zich verbond, onder aanbieding van bemid deling aan de oorlogvoerende mogendheden, om gedurende drie weken geenerlei hulpbetoon te bewijzen. Door bewerking van den Nederland- schen gezant te Londen mr. Willem van Nieupoort werd de vastgestelde termijn verlengd, tot groote verontwaardiging der Staten van Friesland en Overijssel, die zulks schadelijk achtten voor de belangen van Dene marken en Brandenburg en de terugroeping van den gezant vorderden. Hoewel men 't liet voorkomen alsof de gezant op eigen gezag had ge handeld, waren de Staten-Generaal wel degelijk omtrent het optreden van den trouwen vriend en aanhanger van Johan de Witt ingelicht (1). De Zweden hadden in den nacht van 11 op 12 Februari, gehuld in witte hemden en mutsen om minder tegen de sneeuw af te steken, vruchteloos een aanval op Kopenhagen beproefdvervolgens zich meester gemaakt van nagenoeg alle Deensche eilanden. Keurvorst Frederik Willem van Brandenburg besloot nu, het gevaar voor Denemarken inziende en rekenende op ondersteuning van do Nederlandsche vloot onder Wassenaer, in Holstein handelend op te treden. De zich aldaar bevindende Zweedsche krijgsmacht onder graaf George Frederik van Waldeck en den paltsgraaf Adolf Joiian van de Palts-Sulzbaoh week naar Frederiksodde in Jutland: een in 1650 door koning Frederik III gestichte vesting, welke later den naam van Fredericia ontving (2). Zich ook daar niet veilig achtende, staken de Zweden onder den paltsgraaf over naar Funen; de keurvorst bezette op 19 Mei de vesting. Ongeveer tezelfder tijd braken opstanden uit in de bij den vrede van Roskilde aan Zweden afgestane provincie Trondheim in Noorwegen en op het eiland Bornholm, van waar koning Karel Gustaaf de jonge mannen naar Wismar en Pommeren had gevoerd om ze garnizoensdienst te laten ver richten, alzoo zijn oude militie vrij te maken voor het veldleger (3). Sedert het overlijden van Olivier Cromwell kon Zweden niet meer op Engelsche hulp rekenen. Den 24sten Juli en op 4 Augustus kwam te 's-Gravenhage een wijziging van het Haagsche tractaat tot stand, waarbij Frankrijk, Groot-Brittannië en de Republiek herziening van het Roskiidcr (1) Res. S. G. 28 Maart, 2(3 April, 21, 22 Mei, 13, 20, 23 Juni, 16, 22, 23, 25 Juli, Secr. Res. S. G. 22 Mei, 16 Juni 1659. (2) De graaf van Waldeck, majoor der cavalerie in Staatsoliën-generaal-majoor in Brandenburgschen dienstwas in 1658 wegens ongenoegen met den keurvorst als generaal der cavalerie overgegaan in Zweedschen dienst, waarin hij tot den vrede van Oliva (1660) bleef. (3) Ros. S. G. 26 September 1659.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Het Staatsche leger | 1921 | | pagina 113