94 verdrag vaststelden; Trondheim moest aan Denemarken worden terug gegeven; de mogendheid, die de bemiddeling afwees, zou als vijand van de drie verbonden machten worden beschouwd (1). Aanvankelijk wensch- ten Karel Gustaaf van Zweden en Frederik III van Denemarken zich daaraan niet te onderwerpen. Na herhaaldelijk bij de Republiek op ondersteuning met strijdkrachten, geld en levensmiddelen te hebben aangedrongenweigerde koning Frederik de landingstroepen van Kopen hagen toe te laten: tot groot ongerief van het verblijf aanboord „thans „int jegenwoordich heete saisoen van t' jaer niet sonder het hoochste „ongemack ende pericul van sieckte ende infectie". De Ruyter zeilde daarop naar het Kattegat tusschen de eilanden Laesoe en Anliolt (2). Toen Frederik III na lang dralen de bemiddelingsvoorwaarden had aanvaard (24 Augustus), stelde Holland voor om de Zweedsche vloot, zelfs al bevond ze zich in een havenaan te tastenom de Brandenburgsche troepen naar Funen over te brengen, en der Britsche regeering te ver zoeken hare regimenten en vrijkorpsen in Zweedschen dienst terug te roepen; voorts, wanneer koning Frederik de ontscheping van het Staat- sche hulpkorps bleef weigeren, dit huiswaarts te doen keeren. Frankrijk zou warden aangemaand „om alle hulpe ende adsistentie aen den Coninck „van Sweeden 't zij door 't presteren van geit, subsidien off andersints „naer te laten"; dezerzijds zou een „placcaet revocatoir" alle onderdanen in Zweedschen dienst gebieden dezen te verlaten. In verband met deze voorstellen kwam de Republiek overeen met Groot-Brittannië om een gedeelte van de vloten terug te roepen. Intusschen had reeds de geheele Britsche vloot op 4 Augustus, onder voorwendsel ,,t'einde vivres synde", de Deensche wateren verlaten, hetgeen de Staten-Generaal als een „notabele ende manifeste contraventie" tegen de tractaten van 24 Juli en 4 Augustus beschouwden. Wassenaer werd met hoogstens 20 schepen naar het vaderland ontboden; op 15 November deelde hij ter vergadering van Hunne Hoog Mogenden mede dat koning Frederik hem met 30.000, zijn zoon met een jaarlijksch pensioen van 3000 vereerd had; de volgende maand diende Wassenaer zijn journaal in, loopende Yan 15 September 1658 tot 14 November 1659 en werden hem ver schillende vragen omtrent den zeeslag van 8 November 1658 gesteld; zijn beleid onderging een ongunstigen critiek. De vice-admiraal de Ruyter bleef met meer dan 48 schepen en het tweede secours in de Deensche wateren achter, een „gansch suffisante macht om tot uytwerckinge vande „gewenste vreede rigoureuselick te connen ageren". Wanneer het jaar getijde medewerkte, dan zou de vloot niet worden terug geroepen en moesten 24 tot 30 schepen in Denemarken overwinteren. In elk geval (1) Seer. Res. S. G. 24 Juli, Res. S. G. 25 Augustus 1059. (2) Res. S. G. 3 Februari, 1, 20 Maart, 19 Mei, 4, 5, 10, 22, 23 Juli, 11, 12,23 Augustus Seer. Res. S. G. 13 Juli Seer. Res. H. 3 Mei 11 12 Juli 1059. r*

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Het Staatsche leger | 1921 | | pagina 114