95 kon Denemarken op den steun der Republiek blijven rekenen; voor Zweden was alle hulp buitengesloten (1). Kolonel Puchler mocht 2500 besteden om den kolonel Killegrew en zijne officieren aan tafel te noodigen. Hij hoopte voor een tweede overwintering in Denemarken gespaard te blijven; Hunne Hoog Mogen- den wees hij er op „door tijdige affiossinge de totale desolatie derselver „militie te willen vermijden ende hem in consideratie van syn hoogen „ouderdom van seventich jaren, daer met voor den winter te rugge t' „ontbieden". Doch Hunne Hoog Mogenden konden volgens hun antwoord „deszelffs goeden ende trouwe dienst in de voorschreve gewesten by „dese tijts gelegentheyt noch niet derven". Hunne zorgen lieten overigens veel .te wenschen over. Geldgebrek noopte de Gedeputeerden in Dene marken 't er op te wageneen wissel van 25.000 betaald te krijgen. Nijpend gebrek aan levensmiddelen, brandstoffen en andere behoeften deed zich gevoelen, niet alleen op de vloot en bij den troep, maar ook voor de inwoners van Kopenhagen en de vluchtelingen aldaar. Vele soldaten hadden in Denemarken hunne vrouwen en kinderen bij zich; voor de achterblijvenden in het vaderland moest de Raad van State meermalen de met hunne verzorging belaste stedelijke magistraten aan sporen, ten einde „de mannen buyten 's Lands in actuelen dienst niet „te bedroeven". Steenkolen moesten uit Engelandal het overige uit of van wege de Republiek aangevoerd worden: aangezien alle bonclge- nooten daarin hadden te beslissen, viel aan tijdigen toevoer nimmer te denken. De luitenant-admiraal Wassenaer ontving nog vóór zijn vertrek machtiging om te Lubeck of elders levensmiddelen voor de vloot en de troepen tot een bedrag van 690.000 aan te koopen. Voor Kopenhagen rekende men 800.000 noodig welke bedragen naderhand een andere bestemming kregen. Arend Tengnagel trad in Denemarken's hoofdstad op voor de Republiek als commies van cle vivres en voerde het beheer over de in pakhuizen en kelders geborgen voorraden levensmiddelen kleeding en andere zaken tot onderhoud van 6000 man „effectif" gedu rende acht maanden. Behalve de genoemde geldsommen hadden de bonclgenooten hun aandeel in de ten jare 1654 aan Denemarken beloofde subsidie op te brengen. „Tot vorcominge van alle onheylen" besloot men in September al vast 60.000 over te maken en wel om aan het langdurige overleg der bondgenooten te ontkomen door middel eener „negociatie" (leening). De Raad van State, aan wien deze handeling werd (1) Seer. Res. H. 6, 13 September, Seer. Res. S. G. 12, 17 September, Res. S. G. 18, 22 September, 19 October, 15, 17, 20 November, Res. H. 10 October, 19 November, 18 Decem ber 1659. G. P. B. II 2550 ckl. 4 Meiverbod om in vreemden dienst te tredenG. P. B. II 2559 dd. 19 September en II 2563 dd. 20 November, uitvoerverbod van ammunitie naar Zweden, onderdanen in Zweedschen dienst opontboden. De S. G. stonden de werving li. 1.1. toe voor Denemarken en voor het Brandenburgsche regiment van Johan van Plettenkero (Res. S. G. 27, 31 October, 16, 29 December).

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Het Staatsche leger | 1921 | | pagina 115