97 de expeditie verschoond, omdat zijn zoon te Kopenhagen door gunste lingen des konings was vermoord, hetgeen aanleiding tot onaangenaam heden kon geven. Een luitenant „oudt 75 jaren, wel gequetst geweest, „ende seer impotent sijnde meest te bedde leggende" kreeg mede vrij stelling van de expeditie. De majoor Johan van Santen trad op als majoor-generaal (1). Zoodra de Ruyter bevel ontving om „de Sweeden in den Orisonte „vyantlick te attaqueren" verliet hij den Sont en stevende op 26 October de haven van Kiel binnen om de Deensche troepen en ruim 1000 paarden van den veldmaarschalk Hans Schaeck in te schepen. Den 5den No vember zeilde de vloot naar het eiland Funen, hetwelk volgens berichten door meer dan 4000 Zweedsche ruiters doch weinig voetvolk bezet was. De Ruyter nam op 10 November als voorbereiding eener landing de stad Kjertemunde aan de oostkust en de daarvoor geposteerde ruiterij onder vuur. De Staatsolie ritmeester Henry de Fleury de Culan, heer van Buat, wien vergund was tijdelijk in Deenschen dienst te treden, sprong het eerst aan land; de vijand gaf de stad prijs en toog op de vlucht naar Nyborg. Den 21sten November vereenigden de troe pen van Killegrew en Schaeck zich te Odense met de onder den veld maarschalk graaf van Eberstein uit Jutland overgestoken keizerlijke-, Brandenburgsche- en Poolsche afdeelingen; gezamenlijk aanvaardden zij den marsch naar Nyborg. Ook de vloot van de Ruyter zeilde daarheen. Het aanzienlijke tijdverlies na de landing viel te wijten aan de be zwaren der legerverpleging in de weinig bevolkte, bovendien door de Zweden gedurende hun terugtocht verwoeste landstreek. Reeds bij den aanvang der schermutselingen nabij Nyborg (23 November) maakten de Nederlanders zich meester van twee veldstukken. Den volgenden dag ontwikkelde zich onder leiding van Hans Schaeck een gevecht, hetwelk zonder het standhouden van Killegrew ten nadeele der bond- genooten zou zijn afgeloopen. Den 25sten beschoot de vloot een buiten schans, waarop de sloepgangers de oranjevlag plantten en twee halve kartouwen vermeesterden. De vlootvoogd opende nu het vuur op de stad en op de ruiterij „soo fel dat sy syto een trompetter aen boort „sonden en baden om quartier, soo dat wij godtdanck nu in 15 dagen meester van geheel Fuijnen syn geworden". De Zweedsche bevelhebbers, de paltsgraaf van Sulzbach en graaf Gustaaf Otto Stenbock, ontkwamen naar Seeland. Graaf Otto Willem van Königsmark en prins Johan Ernst van Saksen Weimar, een groot aantal officieren en soldaten ge raakten in krijgsgevangenschap. Ofschoon veel Nederlandsche officieren aanspraak konden maken op de voor hoogere officieren verschuldigde (1) Res. S. G. 21, 29, 30 April, 2, 17, Mei, 5 Augustus, Res. R. v. St. 28 April, 110 21, 28 Mei, Res. H. 10 Mei 16-59. Comm. R. v. St. 28 April voor kolonel Puchleu als kolonel- generaal. 7 F>

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Het Staatsche leger | 1921 | | pagina 117