104
Hertog Karel III van Lotharingen had bij den Westfaalschen vrede
zijne in 16B4 door de Franschen veroverde bezittingen niet teruggekregen
en zette den oorlog aan Spaansche zijde voort. Hunne troepen de Zweden
en Hessen verschoonden evenmin de Generaliteits-landen als aangren
zend Duitsch gebied. Prins Willem II moest zich bepalen tot ver
sterking van de te zwakke garnizoenen en verschafte „levende sauvegarde"
aan Lingen en Bentheim. Gaarne had hij meer willen doen en de fron
tieren inspecteerenmaar daarvoor werden geen gelden beschikbaar ge
steld. De Republiek wachtte zich wel om hare handen in het Duitsche
wespennest te steken. Toen graaf George Frederik van Nassau com
mandeur van Rijnberk, de overwintering der Zweden in de omstreken
der stad had verhinderd, onderrichtten de Staten-Generaal hem, dat zijn
bevoegdheid zich niet verder uitstrekte dan tot „onder t' canon van de
„stadt, verstaende een half uur in het ronde van-de veste": verderop
had het Duitsche Rijk tegen willekeur te waken. Gelijk beginsel gold
voor de overige Rijn-vestingen met Staatsche bezetting. Op Staatsch en
op „pretens" Staatsch gebied ging 't anders toe; de Rijngraaf van Salm,
gouverneur van Maastricht, mocht keizerlijken of anderen verjagen „als
hij er kans toe zag." De aanwezigheid van keizerlijken, eerst onder
bevel van Willem Lamboy, daarna van Otto Christoph von Sparr,
sproot voort uit den opstand der Luikenaars tegen hun bisschop Ferdinand
van Beierenaartsbisschop-keurvorst van Keulen. Holland wrenschte Luik
te helpen door overdracht van twee compagnieën uit Maastricht, doch
von Sparr bedwong den opstand en trad daarna in dienst van keurvorst
Frederik Willem van Brandenburg (1).
In 1650 voegde prins Lodewijk II van Condé zich bij de Spanjaarden (2).
Voorgevende de oude vrijheden van den adel te willen herstellen,
verstoorde hij de rust, kort na de verzoening van het Fransche hof met
het parlement van Parijs, waardoor een einde was gekomen aan de
onder den naam van „Fronde" bekende onlusten. Na Gondé's gevangen
neming verzamelde Turenne kleinzoon van prins Willem I van Oranje,
te zijner bevrijding een krijgsmacht, waarbij zich vele in Staatschen
dienst zijnde Fransche officieren aansloten. Hoewel Turenne in Februari
1651 bij Rethel door de koninklijke troepen geslagen werdherkreeg
Condé zijn vrijheid. Als gevolg dezer gebeurtenissen overstroomden
drieërlei soort van krijgsvolk Spanjaarden, Lotharingers en aanhangers
van Turenne het Luiksche en strekten hunne strooptochten ver
noordwaarts uit. De Republiek versterkte de garnizoenen van Nijmegen,
's-HertogenboschGrave en Ravestein, maar bleef lijdelijk, toen 150
(1) Res. R. v. St. 2 4 Januari15 Juli2123 25 Augustus ,1,2 September1827
28 December, Res. S. G. 20, 25 Februari, 1 1922, 25, 26 Maart, 6, 7 April, 10 Juli,
6 Augustus, 10, 11, 14 September, 5 October, 15, 18, 21, 23, 27 December, Ros, H. 31
Augustus, 1, 14, 15 September 1649.
(2) Zie Aanteekening N° 14.