106 bruari rapporteerde hij uit Schijndel, dat de Lotharingers het kasteel van Gemert en de landen van Overmaze ontruimd haddenhij liet het kasteel door 50 man bezetten en zond vier compagnieën cavalerie naar Maas tricht; de overige troepen gingen naar hunne garnizoenen terug. De gouverneurs en commandeurs moesten „de noodige parthijen" uitzenden om strooptochten te beletten. Een dezer nam bij een „rencontre" omtrent Liessel in Peelland een Lotharingschen kolonel met een deel van zijn regiment krijgsgevangen en maakte buit twee standaards, drie veld stukken, een aantal paarden, trommen, trompetten en bagage; hertog Karel kreeg de standaards terug, de paarden en de overige buit werden „na chrychsgebruyck" ten voordeele der overwinnaars in het openbaar verkocht. Een andere krijgsgevangen kolonel en eenige officieren, allen persoonlijk aansprakelijk voor den door hunne troepen nabij Gulpen gepleegden overlast, herkregen de vrijheid met het vooruitzicht, dat de hertog hen zou straffen en de aangebrachte schade laten betalen (1). Aangezien de ongeregeldheden der Lotharingers op Zuid-Nederlandsch en Duitsch gebied voortduurden, stelde de Spaansche landvoogd aartshertog Leopold Willem namens zijn koning aan de regeering der Republiek voor om „de wapenen van de hooghstgedachten coninck te voegen met „die van de hooghstgemelten Staet"; tevens toonde de aartsbisschop keurvorst van Keulen, Maximiliaan Hendrik van Beieren, zich als prins-bisschop van Luik bereid om een defensief verbond te sluiten. De Westfaalsche Kreits wilde zelfs een leger van 1200 ruiters, 2S00 voet knechten samenbrengen en bezetting leggen in Wesel, Emmerik, Rees en Orsoy. Doch Hunne Hoog Mogenden wezen alle aanbiedingen van de hand (2). Toen de troepen van hertog Karel en van Condé, voor wie men zelfs binnen de Republiek trachtte te werven, zich in Mei weder in de landen van Overmaze vertoonden, zonden de Staten-Ge- neraal den luitenant-kolonel Arent Jurrien van Haersolte en den majoor Mansart met 14 compagnieën ruiters uit vier, 500 musketiers uit dertien garnizoenen naar Maastricht, om den Rijngraaf, gouverneur dier vesting, in de gelegenheid testellen de indringers „met rigeur ende „feijtelicheyfc te bejegenen". Zoodra de Staatschen zich vertoonden, trokken deongenoodegasten terug; bij „rencontres" bleven de Staatschen steeds in het voo rdeel (8). In het begin van November bleken weêr uitgebreide voorzorgen nood zakelijk om den Lotharingers te beletten bij Gemert en Megen winter- (1) Res. S. G. 3, 15, 19 Februari, 1, 15 Maart, Seer. Res. S. G. 3, 21 Februari, Res. R. v. St. 13, 17 Februari 1653. (2) Res. S. G. 3, 4, 7, 11 21 Maart, 19, 20 Mei, 6, 16, 18, 2124 29 October, 10 No vember, 2, 9, 13 December, Seer. Res. S. G. 12, 22, 26 September, 27 October 1653. (3) Seer. Res. S. G. 8, 25, 26 April, 13, 14, 17 Mei, Res. S, G. 101214161920 24, 26 Mei, 3 Juni, 25 Juli, 4, 11, 13, 26, 31 October, Res. R. v. St. 13, 14, 17, 19, 20, 28 Mei, Res. H. 29 April 1653. Maximiliaan Hendrik van Beieren volgde in 1650 zijn neef Ferdinand als aartsbisschop-keurvorstenz. op.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Het Staatsche leger | 1921 | | pagina 126