ill]
de Staten der provincie zich genegen om de opvoeding van den Prins
op zich te nemen, waarvoor zijn moeder en zijn grootmoeder, prinses
Amalia, eenige heeren hadden voorgesteld. De keuze viel volgens aan
beveling van prinses Henriëtte Maria op Johan de Witt, die het onderricht
in „de kennisse vande Humeuren, Regten en Costumen deeser Landen'
op zich zou nemen. Vooralsnog kwam er niets van. Tot de eerst
getroffen maatregelen behoorde de poging van gedeputeerden van Holland
om de aan den Prins toegevoegde heeren de militaire gouverneur
en anderen ter zijde te stellen. Toen koning Karel en keurvorst
Frederik Willem als zijne voogden deze handelwijze afkeurden en
ingrepen prinses Henriëtte Maria was op 8 Januari 1661 te Whitehall
overleden zagen de Staten van Holland voorloopig af van elke bemoeiing
ter zake. Zonder kennis te dragen van deze beslissing, gaven de
Staten van Zeeland het verlangen te kennen om aan 's prinsen opvoeding
deel te nemen, hetgeen die van Holland beantwoordden met de opmer
king, dat zij „jegenwoordieh aen de voorsz. educatie noch directie, noch
„part, noch deel" hadden. Holland wist de Staten van Zeeland te
bewerken tot de overeenkomst om geen beraadslagingen aangaande de
verheffing van den Prins tot stadhouder of kapitein generaal te voeren,
alvorens hij den vollen leeftijd van achttien jaren zou hebben bereikt (1).
De regeling der bezittingen van het Huis van Oranje in de Zuidelijke
Nederlanden, die volgens artikel 45 van het verdrag van Munster terstond
na de afkondiging daarvan in werking had moeten tredenzoomede het
bestuur van het prinsdom Oranjelieten nog altijd op zich wachten (2).
De toewijzing van het markiezaat Bergen op-Zoom aan den prins van
Oranje ontmoette zwarigheden bij leden uit het geslacht van Withem.
De Spaansche ambassadeur en de gevolmachtigden der voogden van den
Prins sloten op 12 October 1651 te 's-Gravenhage een gewijzigd tractaat,
liet welk de aanspraken van den Prins omzette in een schuldbekentenis van
koning Filips IV ten bedrage van 500.000twee-derden te betalen bij de
ratificatie, de rest vijf maanden later; bovendien in een jaarrente van
80.000, alles onder waarborg der koninklijke goederen en inkomsten
in Brabant en Vlaanderen. Het tractaat werd namens den koning mede
onderteekend door Zuid-Nederlandsche prelaten, die aanzienlijke goederen
en inkomsten in Staats-Brabant bezaten (8). Toen de betaling uitbleef,
in 1662 de schulden des konings tot anderhalf millioen waren opgeloopen,
drong prinses Amalia van Oranje aan om op gemelde inkomsten beslag
te leggen. De prinses hoopte daardoor tevens paal en perk te stellen
aan de handelingen van Louise Enriquez de Sarmiento, gravin van
(1) Res. H. 16, 17, 25, 28 September2, 0, 9 October 1660, 9, 26, 29 Maart, 1 April,
4 Augustus, 20 September, Seer. Res. II. 30 September 1661, Res. LI. 20 Juli, 21 September,
14 December, Seer. Res. H. 18, 22 September 1662.
(2) Zie Doel IVbladzijde 165.
(3) Res. S. U. 15, 16, 30 November, Ros. TT. 30 November 1651.