119 met Spanje en Groot-Brittanniö gunstig mochten heeten en de oorlog in het Noorden was beëindigd, leidde de Raad om alge'meene bezuinigingen voor te stellenin de verwachting daarmede provinciale maatregelen te stuiten, tevens de bondgenooten „met een eenparich concert te houden „in dyen vasten en de onverbreeckelicken bandt van Unie, die alleen, „naest den zegen van Godt almachtichis geweest de behoudenisse van „desen Staet tegen de machinatie van alle liaere vyanden". Dienover eenkomstig stelde de Raad op 11 November 1660 voor a. Reductie der compagnieën te voet van 100 op 80, van 65 op 50 hoofden. b. „Uyt het geheele corpus vande uytheemsche natiën naer proportie „te casseren": 26 compagnieën te voet; bij voorkeur die, waarbij de kapiteins-plaatsen vacant waren. c. Veranderde indeeling der compagnieën in regimentsverband. d. Niet in te gaan op liet voorstel van Holland om twaalf compagnieën af te schaffen, doch, overwegende dat „nae alle de maximen vande „Militie tusschen het getal van Ruyteren ende Knechten moet sijn ende „blijven een gereguleerde proportie", over te gaan tot een vermindering, en wel: bij de garde onder Dohna van 250 tot 150, bij de compagnie van Buat van 100 op 80 paarden, bij de 10 compagnieën van 60 tot 50 en bij de 50 compagnieën van 50 tot 45 paarden. e. De luitenants te doen uitsterven, behalve bij de compagnieën der hoofdofficieren en bij de garde te paard. De provinciën te bewegen tot een geregelden voet van betaling der soldaten. g. De plakkaton op de monstering met de meeste nauwgezetheid toe te passen. h. De appointés, oude, verminkte en impotente soldaten te scheiden van de compagnieën en op een afzonderlijke rol te brengen. ii Met inachtneming van punt e, de vaceerende officiers-plaatsen te vervullen; tevens aanwezigheid der officieren bij hunne compagnieën te vorderen „om haer selven ende hare onderhebbende Ruyteren ende „Soldaten geduyrichlick te oeffenen". k. Oordeelkundige bezetting der frontier-plaatsen. Bij de aanbieding dezer voorstellen verzocht de Raad aan de stem hebbende provinciën om hare „advisen ten alderspoedichsten in hare „Ho. Mo. vergaderinge te doen inbrengen", ten einde de Raad in de gelegenheid te stellen om tot samenstelling van den staat van oorlog over te gaan. Holland nam trots tegenstemining der edelen de voorstellen aan en zou zorgen de uit de consenten voortspruitende geldelijke ver plichtingen na te komen. Het gewest gaf in overweging „om de de. „fectueuse pro vintien hare consenten te dóen suy veren bij contraincte"

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Het Staatsche leger | 1921 | | pagina 139