121 zonder zekerheid van erkenning hunner rechten. Friesland, Overijssel en Groningen weigerden aanvankelijk alle betaling; Holland wilde oude en verminkte soldaten alleen als appointés aannemenwanneer zij minstens vijftien jaren gedurende den Spaanschen oorlog gediend hadden. De Staten van Zeeland volgden de generaliteits-resolutie niet op en lieten de appointés bij hunne compagnieën; zij moesten tot rede gebracht worden om te voorkomen dat de bondgenooten hun voorbeeld volgden, hetwelk tot „een grooten krack in 's Lants blijvende militie" moest leiden" (1). De verminderde legersterkte veroorzaakte bij de bezetting der frontier- plaatsen een tekort, waarin moest worden voorzien door verplaatsing van compagnieën, die de Staten der stemhebbende provinciën voor hunne „politycke" oogmerken binnen eigen grenzen hielden (2). De bondge nooten wilden om vermelde reden niets van verplaatsingen weten. Even zeer toonde zich gebrek aan saamhoorigheid bij verschillende machtheb benden in zake de monsteringen. Na aan gecommitteerde raden van Holland het monsteren der garnizoenen van Rijnberk en Maastricht te hebben belet, werd den betrokken commandeur en gouverneur, zoomede allen bevelhebbers aanbevolen om het nog altijd van kracht zijnde regle ment op de monsteringen dd. 4 Februari 1599 trouw op te volgen. Intusschen verhinderde men niet lang daarna aan commissarissen van den Raad van State en van Friesland om te Vlissingen en te Middelburg te monsteren, zoodat ze onverrichterzake huiswaarts keerden. De Staten- Generaal veroordeelden de uitvluchten, waarmede Zeeland zich verant woordde, als „eene pure nieuwicheyt, directelyck strijdende jegens den „ouden voet ende practyeque" (3). Het ontslag van het door de reductie overtollig geworden personeel gaf aanleiding tot schandelijk geknoei. Enkele kapiteins ontsloegen goede soldaten en vervingen dezen door roomsch-katholieken „daertoe bewogen „door den cleyne loon, daermede haer die vande voornoemde gesintheijt „laten contenteren" (4). Ergerlijk bleek vooral het gedrag van prins Emanuel Antony van Portugal. Om „beter te kunnen leven" hadden de Staten van Holland hem in 1659, in plaats van zijn compagnie in fanterie de vaan ruiters van wijlen kolonel Ysselsteyn gegevenmet bepaling dat de rang van ritmeester zou dagteekenen van zijn vroegere (1) Res. S. G. 17, 29 Maart, 6 Juli, 20, 22, 26 September, 5 October, Res. R. v. St. 22 Maart, 2, 4, 11 April, 4 Mei, 23 September, 14 October 1661, Res. H. 31 Juli 1663. (2) Tot uitvoering van „politicque bevelen" als gevolg van onlusten kregen Utrecht in 1660, Gx'oningen in 1662 en 1663, Bommel in 1663 versterking van garnizoen (Res. S. G. 10, 12 Juli, 17 September, 26 October, Res. H. 7 Juli, Res. R. v. St. 23 October 1660, Res. S. G- 4-7, 9, 11, 14, 18, 27 December 1662, 3, 5, 8, 9, 25 Januari, 6, 13 Februari, 20, 28 Maart, 7 April, 15, 17, 24 Mei 1668). (3) Res. R. v. St. 28 Juni, 3, 19 Juli, Res. H. 14, 21 Juli 1662, Res. S. G. 17, 19 Mei 1663. (4) Res. S. G. 4 September 1663.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Het Staatsche leger | 1921 | | pagina 141