i 28 springen" (1). Voor 't oogenblik was de bisschop van voornemen ver anderd en koesterde andere bedoelingen. De binnenlandsche twisten in het graafschap Oost-Friesland tusschen vorst Enno Lodewijk de ridderschap en de Stenden schenen niet voor oplossing vatbaar, terwijl elke afbetaling der aan de Republiek verschuldigde sommen volgens de in 1657 gemaakte bepalingen achterwege bleef (2). In 1659 overleed de commandant van Emden, kapitein Johan van Aisma. Na eenige aarzeling stemden de Staten-Generaal in met de be noeming van den door Emden aangewezen nieuwen commandeur, luite nant-kolonel Hans Hendrik Erentreyer tot dusverre commandeur van Zutphenwelke de voorheen mede door zijn vader en zijn broeder beiden Ernhart geheeten vervulde betrekking aanvaardde. Zijne 65 man tellende compagnie volgde hem uit Zutphen; pas in 1661 werd ze ge bracht op 115 hoofden, door van elke der vijf compagnieën te Emden tien man af te nemen, zoodat voortaan het Staatsche garnizoen aldaar bestond uit een compagnie van 115, vier compagnieën van 110, een van 90 hoofdende laatste van den drost Rutger van den Boetselaer (3). Vorst Enno Lodewijk stierf op 4 April 1660, nalatende twree doch tertjes. De vorstin-douairière Justina Sophia verzocht aan Hunne Hoog Mogenden om „het momboirschap over de vroulinghen" te aanvaarden, waai aan zij met goedkeuring van Holland voldeden. George Christiaan volgde zijn broeder Enno Lodewijk in het graafschap op (4). Met de komst van den nieuwen landsvader hielden de binnenlandsche oneenigheden niet op. Evenals hij en een deel der ridderschap, de steden AurichNorden en eenige gedeputeerden van den huismansstand noemden zich de stad Emden en hare partijgangers de wettige stenden en namen krijgsvolk in dienst. De Staten-Generaal drongen aan op de afdanking dezer „aldersijds aengenomen soldatesca ofte volckeren", mach tigden hunne commandeurs te Emden en Leeroord om bij de invordering van belastingen tot betaling der schulden de sterke hand te bieden doch bepaalden zich tot bedreigingen. Een tijdperk volgdewaarin de Staten-Generaal herhaaldelijk aanspoorden op het zenden van ge deputeerden naar 's-Gravenhageten einde de „differenten in der „minne ofte andersints bij derselver decisie'" te beslechten; maar de Oost-Iliesche heeren verschenen nimmer op de aangegeven data; meer bijzondei bleven die van 's graven wege in gebreke. Hunnerzijds zonden (1) Ros. S. G. 7, 15 Maart, 34 791018 Mei, 6, 8 Juni, Res. R. v. St. 4 29 Mei Res. H. 9 Maart 1063. (2) Res. S. G. 24 October 1653, 21 Februari, 30 April, 12, 29 October, 17, 27 December, Res. R. v. St. 30 October 1659, Res. S. G. 12, 17 Januari, Res. R. v. St. 12 Januari 1060. (3) Res. S. G. 16 Juli, 18, 28 Augustus, 22 September, Res. R. v. St. 18 Juli, 24 Sep tember 1659, Res. S. G. 4 Februari, Res. R. v. St. 7, 23 Februari 1660, 22 Februari 1601. (4) Res. S. G. 22, 29 Aprii, 15 September, 0 October, Res. II. 1 October 1600. Zie Aan- teekening N° 22.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Het Staatsche leger | 1921 | | pagina 148