i)e inval in Oost-Friesland verlamde de geregelde schulddelging. Voor
den reeds op 11 November 1662 vervallen termijn gaf de. Republiek een
jaar uitstel. De Staten-Generaal zorgden dat in Januari 1664 de leening
van 135.000 rijksdaalders voor den eersten termijn der Lichtensteinsche
schuld geieed lag; de Stenden stonden in voor de betaling van den
tweeden termijn ad 300.000. Mocht de bisschop het geld niet aan
nemen, de Dijler-schans niet ontruimen, dan zou men den weg van
wapengeweld inslaan. Om aan deze bedreiging kracht bij te zetten,
lieten de Staten-Generaal nog 9 compagnieën te paard en 29 compagnieën
te voet voor een tweede „corps d'armee" aanwijzen, waarover prins
"Willem Frederik de volle beschikking kreeg (2).
De oplevering van vaar- en voertuigen ten dienste van het leger vor
derde zeer bezwaarlijk, omdat het bij vorige gelegenheden verdiende
loon nog niet ten volle aan de schippers en voerlieden was uitbetaald
teiwijl zij thans een verhoogd tarief vorderden. De gepetitionneerde
75.000 waren door hunne afbetaling en voor de „extra ordinaire aen-
genomen trayns persoonen"officieren en bedienden der artillerie, weldra
veidwenen, zoodat door een nieuwe petitie van 100.000 moest worden
vooizien. Hoe los 't met het regiments verband bij het hoofdkorps stond
blijkt uit het feit, dat de hoofdofficieren zich op 6 Mei te Deventer bij
den pi ins moesten aanmelden. De uit de Rijn-vestingen aangewezen
compagnieën kwamen per scheepsgelegenheid te Emmerik. Een groot
aantal kwam over de Zuider-zee te Kampen aan, met verlies der halve
compagnie van luitenant-kolonel Sayer, ten gevolge van hevigen
storm (3).
Terwijl de luitenant-kolonel Wigbolt Broersema de Friesche en de
Gioningsche compagnieën te Bourtange verzamelde, verliet prins Willem
Frederik op 6 Mei Deventer om met de aldaar bijeengebrachte troepen
ovei Ootmarsum naar Uelsen in Westphalen te marcheeren. Nauwlijks
hadden de Staatsche troepen de Overijsselsche grenzen overschreden of
de Staten van dit gewest verzochten om voortaan „ten inzichte de schade
„ende ongelegentheyt albereyts aldaer veroorsaeckt" voortaan van doortocht
en inlegering verschoond te blijven. Nadat de te Kampen aangekomen
compagnieën onder bevel van kolonel Moriac over Zwolle en Ootmarsum
den marsch tot Itterbeek hadden volbracht, hield de prins te Neuenhaus
een wapenschouwing, waar de compagnieën cavalerie slechts 30 tot 34
Januari, 21 April, 19, 31 Mei 1664. Zeven en vjjftig gereformeerde officieren (14 capiteins
10 luitenants, 24 vendrigs, 2 ritmeesters, 3 luitenants, 4 kornetten) voldeden niet aan de
oproeping. Hunne namen moesten dientengevolge van den staat van oorlog geschrapt
worden (Res. R. v. St. 6 Januari 1665).
(2) Res. S. G. 8, 22, 23, 25 Januari, 4, 18 April, 4, 8 Mei, Res. R. v. St. 6 Mei, Res. H.
5 April 1664.
(3) Res, S. G. 22, 26, 28 April, 1 Mei, 23 Juni, Res. R. v. St. 9 Januari, Res. H. 2
Mei 1664.