137
wijk XIV over te halen, om, na liet overljjden van koning Filips IV
en van zijn zwakken zoondoor een zoogenaamd cantonnement de Zui
delijke Nederlanden als gemeenebest onder voogdij van beide Staten te
stellen. De Republiek zou daarbij in het bezit geraken van Ostende,
Plassendael, Brugge, Darnme, Blankenberg, de forten aan de Noordzee
kust, Navaigne en Argenteau aan de Maas, met aanzienlijke uitbreiding
van de noordelijke grenzen van Frankrijk (1). Harerzijds zocht Spanje
de Republiek te bewegen tot een „ligue defensyff" tegenover Frankrijk
alsof de beide Nederlanden één Staat vormden. Om bij de Republiek in
t gevlei te komen, werden de vice-admiraal de Ruyter en de Middel-
landsche zeevloot „met groot accueil" in alle Spaansche havens met
„meer als ordinarise welvaerdicheyt" ontvangen (2). Doch geen dei-
heimelijk gevoerde onderhandelingen brachten oplossing. Bovendien
begon Amsterdam zich tegen het autocratisch optreden van de Witt te
velzetten. Groot-Brittannië zag met leede oogen de schijnbaar warme
vei houding van de Republiek met Frankrijk, welke laatste mogendheid
zich misnoegd toonde over de Spaansche oogmerken. Weldra verslapte
de algemeene aandacht voor de Spaansche Nederlanden door het beden
kelijke optreden van Groot-Brittannië, waardoor in de Republiek alle
zenuwen in spanning geraakten.
Gioot-Biittannië, strijdvaardig ter zee en naijverig op den toenemenden
handelsbloei der Republiek, verleende in 1664 voor 't eerst opdrachten
aan bijzondeie peisonen later veelvuldig herhaald -om zich in strijd
met elk begrip van recht de bezittingen toe te eigenen van hen, die
naar haar zin te snel in de wereld vooruit kwamen. Mislukte de onder
neming, dan weid elk vooraf-weten ontkend en wierp men alle schuld
op den dader, gelukte ze, dan verkeerde de roof voor Brittannia in
blijvende winst, t Laatste vond toepassing toen Robert Holmes zich
in vollen vredestijd meester maakte van de kust van Guinea en van
Nieuw-Nederland met de hoofdplaats Nieuw Amsterdam (thans New-
loik), bezittingen van de Nederlandsche West-Indische Compagnie. Voorts
maakten prins Rupert van de Palts in het Kanaalzoogenaamde
commissie-vaarders elders, argelooze koopvaarders buit zonder dat men
met elkaar in oorlog was. Dit alles behoorde tot het voorspel van den
tweeden Lngelschen oorlog. De Republiek durfde hoogstens optreden
tegen vieemdelingen, die ze, hoewel voorzien van Britsche commissies,
als zeeioovers beschouwde; bleken zij eigen onderdanen te zijn, dan
wachtten hen doodstraf en verbeurdverklaring. In den aanvang van
1665 waarschuwden Hunne Hoog Mogenden de provinciëndat Engeland
(1) Seer. Res. H. 8 October, 14 December 1G68.
(2) Res. S. G. 4 April, 15 Mei, Res. H. 10 Maart 1002.