138 zich alles veroorloofde-, wat alleen bij openbaren oorlog' voorkwam; tevens herinnerden zij Frankrijk, Zweden en Denemarken aan de trak taten van onderlinge hulp bij oorlogsgevaar. Toen ten slotte de maat van beproeving overliephernam de Ruyter de Afrikaansche bezittingen en behandelde de Britsche koopvaarders in de Europeesche wateren vol gens de door de Britten zelf gegeven voorbeelden: met het gevolg, dat Groot-Brittannië op 14 Februari 1665 aan de Republiek den oorlog ver klaarde (1). Wij willen de bijzonderheden van den zee-oorlog niet verder omschrijven dan noodig zij tot begrip van hetgeen op het landleger betrekking heeft. Eerst toen werkelijk gevaar begon te dreigen, liet men zich op het voorbeeld van Holland met meer ernst aan de krijgstoerustingen ter zee gelegen liggen. Maar alle te nemen maatregelen moesten bij de voortdurende oneenigheid en verschil van zienswijze reeds een langen lijdensweg afleggen alvorens de bondgenooten toestemming gaven; daarna een nog langeren, alvorens de verschuldigde gelden beschikbaar kwamen ook daarna voerden de provinciën de generaliteits-besluiten naar eigen inzichten en gevoelen uit. Johan de Witt wist Gelderland en Overijssel tot medewerking te overtuigen; Friesland en Groningen kibbelden nog gedurende den oorlog over onbeduidende geschilpunten betreffende het gemeenschappelijke admiraliteits-college te Harlingen (2). Geen wonder dat men met alles te laat kwam. Zelfs de noodlottige zeeslag bij Lestoffe (13 Juni) kon de oogen der bondgenooten niet openen om voor taan naar eendrachtige, snel uitvoerbare besluiten te streven. De aanvragen van gelden (petitiën) voor personeel, schepen en ma terieel geschiedden niet naar een vooropgezet plan, doch naar oogen- blikkelijke behoeften, zoodat de fondsen meermalen pas ter beschikking kwamen als zich weer geheel andere behoeften deden gelden. Van een petitie van 2.400.000 dd. 9 Februari 1665 was nagenoeg een millioen bestemd voor de landmacht, de rest voor de zeemacht. Drente moest één honderdste van het geheele bedrag betalen, zoodat, bij consent der bondgenooten, de som vergroot werd tot £2.424.000. Pas vier maanden latertoen van allen de consenten waren ingekomen niet de gelden kon tot uitvoering worden overgegaan (3). Bij de uitrusting' van oorlogsschepen trad de behoefte aan landsoldaten voor den zeedienst weder op den voorgrond. Holland en Zeeland ont trokken voor dat doel voortdurend manschappen aan de toch reeds (1) Seer. Res. S. G. 8 November 1664, Res. S. G. 16 Januari, Res. H. 8 Januari, 7, 18 Maart, G. P. B. III 229 dd. 11 Maart 1665. (2) Res. H. 15 November, 6 December 1664, 28 April, Res. S. G. 2, 6 Maart 1665. (3) Res. S. G. 5, 10 Februari, 26 Mei, 8 Juni, Res. R. v. St. 9 Februari 1665.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Het Staatsche leger | 1921 | | pagina 158