UB Behalve voor' vloot en leger diende vool- de verdediging der Noordzee kusten, van Delfzijl tot Vlaanderen, gezorgd, te worden. De in de zee provinciën aanwezige militie was „op verre na niet suffisant tot afweeringe „van alle gevreesde onheilen." Vooral de Staten van Holland trokken de te hunner repartitie staande compagnieën zooveel mogelijk naar zich toe en vroegen bovendien versterking aan de Staten-Generaal. Zeeland beschikte voornamelijk over uitheemsche compagnieën van geringe sterkte en wenschte, evenals tijdens den eersten Engelschen oorlog, een „corps militie te „schepe" bij Rammekens om naar bedreigde punten te zenden. In afwachting eener beslissing door de bondgenooten vroegen de Staten minstens acht compagnieën Nederlanders voor het kasteel Ram mekens. De Staten-Generaal zonden broksgewijze een gering aantal compagnieën naar beide provinciën, aanvankelijk zonder advies bij den Raad van State te hebben ingewonnen; deze kwam hiertegen op, wijl ze zoodoende niet op de hoogte bleef van alle veranderingen, terwijl de oostelijke grenzen van troepen dreigden ontbloot te raken. Geruimen tijd verliep alvorens de aangewezen troepen de nieuwe bestemming bereikten. Uit Emden kwamen in plaats van de ontboden 180 man 30 van elke dei- zes compagnieën twee missiven van den magistraat en van den com mandeur met aandrang om het Emder-garnizoen niet te verzwakken. Holland benoemde na het overlijden van Lodewijk van Nassau-Bever- weerd (28 Februari 1665) den kolonel Wigbolt van der Does van Noord- wijk tot algemeen bevelhebber, tot onderbevelhebbers zonder zich aan eenig regimentsverba'nd te storen den kolonel Mathijs van Asperen van Heeswijk, den luitenant-kolonel Zeno Tengnagel en den sergeant-majoor Nicolaas van Brederode op Texelden kolonel Adriaan Cuyck van Meteren, den luitenant-kolonel Pijnssen van der Aa en den sergeant-majoor Hartoge van Valckenborch aan den Helder. Voor de gemeenschap tusschen den Helder en Zierikzee zorgden vijftien strand- posten (paardenposterij) (1). In de eerste dagen van Mei berichtten de gedeputeerden te Texel dat een Engelsche vloot van ongeveer 66 schepen voor de kust kruiste. Zij gaven in overweging om „een goed corps van Landtmilitie op eene be- „quaeme plaetse te doen versameien, om zich te water ofte te Lande „op 't spoedichste te connen begeven ter plaetse daer bij d'Engelsche „yetwes te Lande soude mogen werden off wesen geattenteert". Hunne Hoog Mogenden antwoordden, dat zij zoolang de vermeerdering dei- militie niet ten uitvoer was gebracht, noch aan voormeld verzoek, noch aan het verlangen van Zeeland, Friesland en Groningen konden voldoen. Jacob van Wassenaer-Obdam luitenant-admiraal van Holland en West- (1) Res. S. G. 10 December, Res. H. 12, 17, 18 December 1664, Res. S. G. 16. 20, 23, 24 Januari, 5 Februari, 2, 6 Maart, 1, 8, 18, 30 April, 1, 7 Mei, Res. R. v. St. 17 Januari, 10 April, Res. H. 20, 22 Januari, 11 Maart, 30 April, 5, 8, 12 Mei 1665. Bij Ros. S. G. 9 November werden de strandposten ingetrokken.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Het Staatsche leger | 1921 | | pagina 163