147 luitenant-admiraal De Ruyter kwamen de volgende bepalingen ten uit voer. De in dienst zijnde mariniers kregen ontslag of werden gedetacheerd en vervangen bij voorkeur door op uitheemsche kusten aangeworvenen tegen een aanritsgeld van 10. Zij moesten deelnemen aan alle scheeps werk behalve in 't want. Aangezien zij in gewone tijden in de zeehavens garnizoen hielden, waar het leven zoo veel duurder was dan elders en het zeevarende volk niet gewend was aan arbeidwel aan een hooge gage, werd de maandelijksche soldij bepaald op 10, de toelage aan boord op een stuiver daags, met nu en dan bij nat en koud weder een „verquickinge" van brandewijn. De lontsloten der musketten werden bij het nieuwe korps vervangen door snaphaansloten met kunstmatige vuursteenen. Op de schepen van oorlog voerde een luitenant of een vendrig het bevel over 40 of 50 maneen kapitein over een grooter aantal. Zee-officieren kwamen voor een benoeming bij het nieuwe regi ment niet in aanmerking. Willem Jozef baron van Gent commandeur van Hellevoetsluiskreeg als kolonel het bevel over het regiment en als kapitein over een compagnie van 170 man. De luitenant-kolonel Franqois Palm, de sergeant-majoor graaf Johan Belgicus de Hornes en zestien kapiteins kregen elk een compagnie van 120 man, zoodat het geheele korps bestond uit negentien compagnieën, te samen 2830 man. De Staten-Generaal verzochten aan de drie admiraliteiten van Holland om de drie hoofdofficieren van het regiment mariniers te voor zien elk van „een bequaem schip van oorloge om daermede haer eygen „eer ende reputatie soo wel als den dienst vant Landt te connen waer- „nemen ende betrachten". Aldus vergroeiden een aantal land- tot zee officieren (1). Na indiening van verschillende petities tot den aanbouw van nieuwe schepen en van negen millioon voor uitrusting der vloot, bevalen de Staten-Generaal der admiraliteiten aan „de bevorderinge vande equipage „van 'slants vlote tegen het aenstaende voorjaer, ten eynde dat deselve „voor de reputatie van den Staet ende tot den meesten affbreuck vanden „vijant tijdelijck in zee ende in actie gebracht moge werden" (2). Terwijl het jaar 1665 eindigde met de vcreischte beschikkingen om in het volgende den strijd ter zee met kracht te hervatten, was de Repu bliek met den bisschop Christoffel Bernard van Galen in oorlog ge komen. Volgens artikel vijf van het verbond van 27 April 1662 was Frankrijk onder de huidige omstandigheden reeds in December 1664 verplicht geweest een secours van 12000 man ter beschikking te stellen; (1) Ros. TI. 14 November, 10, 17, 18 December, lies. R. v. St. 21 December 1065. Van de vroegere mariniers versterkten vjjf en veertig man de compagnie van luitenant-kolonel Bkausioxt, commandeur van Brielle. (2) lies. S. G. 14, in November10, 18 December, lies. R. v. S'. 17 November, Res. II. 19 November, 10 December 1065. r

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Het Staatsche leger | 1921 | | pagina 167