io7 een van llü.Oüö voor het na 28 Februari gedurende 8 maanden van 42 dagen langer aanhouden der bewuste 757 ruiters en 1877 voet knechten (1). De 41 compagnieën Franschen waren nog altijd niet versterkt. Aan het verlangen der Staten Generaal om dit te bewerkstelligen door 1025 man van de voormelde 1877 voetknechten af te nemen, kon niet vol daan worden, aangezien ze door zes provinciën waren aangenomen tegen 757 ruiters op de repartitie van Hollandbovendien hadden de betrokken kapiteins geen betalingen ontvangen wegens „defect in het „furnissement der consenten". Men kwam derhalve overeen om de 1877 man, zoomede de 757 ruiters, op 10 April te licentieeren en de compagnieën Franschen te versterken met „naturelle Francoysen", ze zoodoende te brengen op 75 hoofden. Onbegrijpelijk stelde men het maandelijksche bedrag op 1100, terwijl de andere compagnieën van gelijke sterkte voor maandelijksche soldij op £111220 waren berekend welke ongelijkheid nieuwe moeilijkbeden in het leven riep (2). Op de repartitie der twaalf nieuwe regimenten cavalerie en infanterie ad 191.230—176 kwam Zeeland voor met 17.88515 ter maand, welk bedrag de provincie weigerde te erkennen, zoodat veertien com pagnieën onbetaald bleven. Zeeland meende zoodoende Gelderland, Utrecht, Overijssel en Groningen te dwingen een schuld van 1.245.679 aan de admiraliteiten af te doen, waarvoor ze gedeeltelijk zelf in de bres moest springen. De Raad van State oordeelde de opvatting verkeerd „als „connende volgens d'orde van de regeeringe de uytrustinge te Water „ende te Lande niet werden geconfondeert"bovendien ongepast, om zulks door afwijzing van compagnieën te verhalen op „vreemde persoonen „uyt alle hoeeken vande weerelt versamelt ende deswegen gedestitueert „buyten alle credit", hoewel zij, met betaald wordende militairen „den- „selve Staet vant Landt waren dienende". Zeeland handhaafde zijn stand punt. Te vergeefs drong de Raad van State aan „in de crachtichste ende „efficaieuste termen" bij de landprovinciën, inzonderheid bij Gelderland en Overijssel op betaling voor de zeezaken; bij Zeeland „in ganscli „ernstige" ende serieuse termen" ten behoeve der afgewezen compag nieën die niet ophielden Hunne Hoog Mogenden onderdanig om hun verdiend loon te manen. Enkele compagnieën van gelijken oorsprong op andere provinciën gerepartieerddeelden een gelijksoortig lot (8). (1) Res. S. G. 5, 24 December, Res. R. v. St. 3, 28December, Res. H. 5, 10 December 1665, Res. S. G. 4, 20 Januari, 2 Februari, 9 Maart, Res. R. v. St. 19 Januari, S. G. Lias loopende 1666 dd. 19 Januari. (2) Res. S. G. 30 Januari, 25, 26 Februari, 12 Maart, 24 April, 11, 15 Mei, 8, 10 Juni, Res. R,. v. St. 23 Februari, 6 Maart, 13 Mei, 7 Juni 166(5. (3) Res. S. G. 2(5 November 1665, 15 Januari, 10, 22 April, 1,6,7 Mei, 8, 25 Juni, 5, 6, 23 Juli, 10 Augustus, 2, 3, 7, 16, 24 September, 30 October, 1 November, Res. R. v. St. 20 Juli 1666.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Het Staatsche leger | 1921 | | pagina 177