159 vijandelijken aanval to. wederstaan. Terwijl de oorlog met Munster reeds in vollen gang was, draalden de bondgenooten nog met hunne consenten tot versterking en uitbreiding van het leger, voldeden nauw- lljks aan hunne geldelijke verplichtingen en schaamden zich niet om de hulp van vreemde mogendheden in te roepen. De Republiek rekende in de eerste plaats op hulp van Frankrijk en van de hertogen van Bfunswijk-Luneburg, voorts op die van Branden burg. Keurvorst Frederik Willem was bereid om de in 1063 afge- loopen alliantie van 27 Juni 1655 in eenigszins gewijzigden vorm te vernieuwen, mits de verbintenis ten einde andere potentaten, vooral den koning van Groot-Brittannië niet te „choqueren" alleen als ver lenging van vroegere overeenkomsten mocht worden opgevat. Tijdens de onderhandelingen eischte de keurvorst dat de Staatsche commandeuis der hem toebehoorende Rijn-vestingen zich van alle vijandelijkheden tegen het stift van Munster onthielden; de Republiek toch, zou die vestingen evenmin met vrucht kunnen verdedigen als hare eigen steden. Bovendien bedong de keurvorst om Orsoy onmiddellijkGennep na afloop van den oorlog te ontruimen; Wesel of Emmerik moest onder zijne uitsluitende gehoorzaamheid terugkeeren, zoodra 't noodzakelijk bleek om de hertogelijke regeering van Cleve naar een dier plaatsen ovei te biengen. Loven en bieden vertraagden de in Augustus 1665 aangevangen on derhandelingen. Zonder ten slotte iets omtrent de ontruiming van plaatsen vast te stellenkwam op 16 Februari 1666 te Cleve een ver drag van wederzijdsche hulp voor een tijdsduur van twaalf jaren tot stand, volgens hetwelk de keurvorst en Hunne Hoog Mogenden elkaar wederzijds zouden ondersteunen, de keurvorst met 2000, Hunne Hoog Mogenden met 8000 man infanterie: in geval van nood met meer kiijgs- volk en op eigen kosten, behalve de inkwartiering, welke ten laste van de te ondersteunen partij kwam. Het verdrag ontleende bovendien zijn waarde aan een geheime overeenkomst „tractaet van assistentie Maaibij de keurvorst zich verbond om een korps in zijn westelijk gebied op de been te brengentegen betaling door de Republiek van aanritsgeld en onderhoud voor de vier eerste maanden ten bedrage van 500.000. Terwijl de keurvorst acht regimenten infanterie, te samen 56 compag nieën 7000 man, zeven regimenten cavalerie, te samen 42 compag nieën 34S6 ruiters, benevens een regiment dragonders oprichtte, verklaarden Hunne Hoog Mogendendat zij wel is waar voor de helft der werfgelden hoogstens honderd duizend rijksdaalders „schuldich stonden, doch „soo notable somme" pas konden afdragen als zij daartoe bij machte waren. Toen men overeengekomen was om op 9 April de nieuwe strijdmacht te monsterendrong de keurvorst aan op betaling „opdat de Officieren van Syne Cheurfurstelicke Doorluchticheytende „hare onderhebbende Ruyteren ende Knechten niet door wanbetaling*! „souden com en te verloopen"^ 't Kwam Hunne Hoog Mogenden zeer

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Het Staatsche leger | 1921 | | pagina 179