177 lem VAN Aylua; Otto van Limburg-Stirum Louis Erskine Jean Barton de Mombas, Thomas Dolman, Mathijs van Asperen-Heeswijk Louis de Aquila, Hendrik Trajectinus van Solms; te Dordrecht aan de Kille: onder de kolonels Pieter van Wassenaer- Sterrenburg en Joi-ian van Beveren; voor Rammekens, onder de kolonels Mathijs Drost en Theodoor van Vrijbergen. Regimenten cavalerie te velde van zes compagnieën, behalve de gardes onder Buat bevattende vier compagnieën (graaf van Dohna, Buat, d'Estrades en Douwe van Grovestins), van de kolonels prins Johan Maurits van Nassau Rijngraaf van Salm prins van Tarente Anthoni van Haersolte, Johan van Welderen, Ludolf van Steen- huvsen, Godart Frederik van Reede-Ginckel graaf Maurits van Solms, Joseph van Catzler en Boudewijn van Soutelande. Met toestemming van Holland werd één der beide Amsterdamsche compagnieën, die van Lambert Witsen, gedurende den veldtocht aan gewezen als „Lyffguarde van prins Johan Maurits. Het leger te velde moest verzamelen te Wesel, elke compagnie met een zoetelaar. De nieuwe regimenten kwamen met hun eigen vaandels en standaarden; de oude, uit verschillende compagnieën samengestelde regimenten ont vingen veldvendels en -standaarden, voor de compagnieën van elk regi ment van gelijke kleuren (1). Onderstaand personeel en materieel waren bestemd voor het veldleger te Wesel. Twee kamerstukken van 24 ijzer, zes stukken van .12 ft, zes achterladers van 6 lütwee stukken van 1 IS ijzer op affuit-karren met toebehooren, beddingdeelenbalken, schaapsvachten, buskruit, lont, kogels en kardoesen. Prins Johan Maurits stond bovendien het gebruik toe van een hem toebehoorenden houwitser, waarvoor echter de affuit nog moest worden gemaakt, benevens andere vuurmonden. De edel lieden van het geschut zoudenals in vroegere oorlogenweder bereden zijn, met verhoogd traktement van 80 op 60. Tot het verdere personeel behoorden tien „van de bequaemste" kanonniers, veertig „rappe" matrozen onder kapitein Pieter Govertsz. Kaeckmes, de vuurwerkers Mathijs Sleevooght, Jan Bisbinck en Jordaan van Haren, de ingenieur Jean de Crequi de la Roche met twee conducteurs en twee petardiers, verder de ingenieurs Pieter van Woestinghoven en Pieter van Blancvoort, de kapitein van de groote brug Herman van Erp en zijn zoon korporaal Jan als kapitein van de kleine brug, de kapitein van de mineurs Hendrik van Tillieu, de kapitein der pioniers Hendrik van Roosenburgh met zestig arbeiders, weldra vervangen door Gerrit Kerck- man, de majoor van het fort de Warande Barent Jansz. als conducteur 12 (1) Res. S. G. 20-28 Januari, 11 Februari, 6, 11, 22, 30 Maart, 1, 2 April, Seer. Res. S. G. 5 Maart, Ros. R. v. St. 12 Maart, Ros. II. 25 Maart, 15 April 1000.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Het Staatsche leger | 1921 | | pagina 197