178 Van de wagens, de commies van de vivres Nicolaas Kien. Het trein personeel werd van vuurroers voorzien. De equipagemeester Alewijn van Halewijn moest twintig nieuwe pontons aanbesteden, elke ponton lang 75 tot 80 voet. Paulus G-odefroy, chirurgijn van de stad Heusden, Pierre le Franqoys, chirurgijn van het regiment Steelandt en Johan de Wilde, chirurgijn van de artillerie, ontvingen aanstellingen tot chi rurgijns-generaal (1). Bij de besprekingen omtrent samenwerking van het veldleger met de Brandenburgsche- en de Luneburgsche contingenten werd van Staatsolie zijde de kolonel Kirkpatrik aangewezen. Als gevolg daarvan berichtte prins Johan Maurits in 't laatst van Maart, dat hij met generaal Pradel en andere hooge officieren een prachtig operatie-plan had ontworpen, strekkende „tot meerder luijster van U Ho. Mo. wapenen", hetwelk evenwel „een considerabile somme" vereischte: dit laatste, een even ge voelig als moeilijk op te lossen vraagstuk. Niet alleen de gedeputeerden te Wesel en de Raad van State, maar ook de keurvorst van Brandenburg en de hertogen van Brunswijk-Luneburg, wier nieuw geworven regimenten „genoechsaem geheelijck onbetaalt waren gebleven", drongen aan op betaling. Zonder daaraan voldoend gevolg te kunnen gevenmoesten toch op 1 Mei allen en alles te Wesel aanwezig zijn (2). Tijdens al deze, trouwens op niets uitloopende bemoeiingen, kwam wederom de verheffing van den prins van Oranje ter tafel. Zeeland verlangdedat de hoogste militaire waardigheden niet alleen in oorlogs- maar ook in vredestijd „ad vitam" zouden worden vervuld. Lettende op de „aencomende ende bijnae volcoinen maturiteyt van Jaren, oock „capaciteyt van Syn Hoocheyt"wenschte de provinciedat de Prins althans den eerstvolgenden veldtocht zou bijwonen als generaal der cavalerie „onder de conduitte ende „manuductie" van prins Joiian Maurits; tevens als „supernumerair ende extra ordinaris" tot den Raad van State behoorde te worden toegelaten. Gelderland wenschte Zijn Hoogheid tot kapitein- en admiraal-generaal te verheffen, waarmede Friesland, Overijssel en Groningen ten volle instemden; Utrecht achtte 's Prinsen benoeming tot lid van den Raad van State voldoende. De Edel Groot Mogenden van Holland verzetten zich tegen al deze wenschen ook keurvorst Frederik Willem deed een beroep op de Staten ten gunste van zijn neef en pupil „niet wegens ongenegentheyt tot des- „selffs persoon", maar uitsluitend uit staatsbelang namelijk het belang van den heerschzuchtigen souvereinen Staat Holland. Om voor goed een einde te maken aan alle verdere pogingen tot verheffing van Oranje opperden Hunne Edel Groot Mogenden het plan om onder goedkeuring (1) Res. R. v. St. 23 Januari, 20, 22, 24 Februari, 8 Maart, 1, 20 April, Res. S. G. 10 Februari, Res. H. 8 April 1006. (2) Seer. Res. S. G. 10 Februari, Ros. S. G. 5, G, 10, 18, 29-31 Maart, Res. IT. 8 April, S. G. Lias loopende 1GGG dd. 29 Maart.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Het Staatsche leger | 1921 | | pagina 198