iso
op 11 October 1666 onderging Buat wegens landverraad de straf „met
„den swaerde" onder verbeurdverklaring van zijne goederen (l).
Reeds in het najaar van 1665 liet keizer Leopold I een poging doen
tot „uytvinden van eenigh middel tot nederlegginge der difïerenten
„tusschen desen Staet ende de Bisschop"; Hunne Hoog Mogenden wilden
alleen in onderhandeling treden wanneer de bisschop alle door zijne troepen
bezette plaatsen ontruimde. Zonder daartoe over te gaan, toonde Chris-
toffel Bernard van Galen toch spoedig, dat hij naar vrede verlangde.
Zijne wapenen waren niet meer zoo voorspoedig, de verhouding met
Brandenburg en Brunswijk werd onaangenaam; 't ergste was het nage
noeg ophouden der Britsche onderstandsgeldenzoodat zijne troepen
gebrek leden. Een „notabel" Munstersch officier wilde zelfs met een
paar regimenten „bisschoppelijcke volkeren" in Brunswijkschen dienst
overgaan, waarbij de Staten-Generaal zich bereid toonden om de helft
der kosten te betalen. Toen de met Munster aangeknoopte onderhande
lingen naar de meening van Hunne Hoog Mogenden niet vorderden
daarentegen het jaargetijde wel, dreigden zij in 't begin van April met
een hervatting der vijandelijkhedenwaartoe oenige infanterie-compag-
nieën met bestemming naar Wesel werden ingescheept, terwijl de ruiterij
daarheen zou marcheeren zoodra „het gras bequaem soude syn om de
„peerden te voeden". De bevelen kwamen niet ten uitvoer. Nog in
dezelfde maand op den 18den kwam te Cleve een vredesverdrag
tot stand, waarbij de bisschop zich verbond om na uitwisseling der
ratificationalle nog bezette plaatsen, met name het kasteel en dorp
Borculo te ontruimenmits onder behoud zijner aanspraken. Op den 24sten
moesten alle vijandelijkheden ophouden. Krachtens het tiende artikel
waren de vorstin-douairière van Oost-Friesland als voogdes van haren
zoon, de Stenden van Oost-Friesland, de graven Maurits en Ernst van
Tecklenburg-Bentheim en de steden Bremen en Einden mede in het
verdrag begrepen. Engeland was ontsteld en ontstemdzond een gezant
met geld en beloften naar Munster om den bisschop tot voortzetting
van den oorlog te bewegen; doch de zaak was reeds beklonken (2).
Graaf Otto van Limburg Stirum vroeg doch verkreeg geen machtiging
om de heerlijkheid Borculo aan den bisschop te verkoopen. De Munstersche
bevelhebbers verklaarden Borculo niet te zullen ontruimen aleer het
huis te Weert door de Staatsche bezetting was verlaten, evenmin Oot-
marsum, alvorens de contributiën van zekere kerspelen in Salland waren
afgedragen. In t laatst van Mei gaf de bisschop last tot ontruiming
(1) Res. H. 19, 21 Augustus, 15 September, 1, 5, 8, 9, 11, 12 October, Res. S. G. 30
September 1GGG.
(2) Ros. S. G. 27 November 1GG5, 2, 9, 28 Januari, 10, 15, 27, 29 Maart, 1, 4 April,
4 Mei, 7 Juni, Seer. Res. S. G. 27 Februari, S. G. Lias loopende 1GGG dd. 30 April; G. P. B.
Ill 320 dd. 18 April, vredesverdrag met Munster.