181 van liet Staatsolie gebied. De wederzijdsche krijgsgevangenen herkregen hun vrijheid tegen betaling der kostprijzen; zij, die de bisschop liet „disadvoueren ofte negligeren" bestemde Holland voor scheepsdiensten en hield de verschuldigde kostgelden van hun loon af. De afgeloopen oorlog had de burgerlijke bevolking door roof, plunderingen, ziekten (de pest) meer doen lijden dan de soldaten; deze leden gebrek en stonden bloot aan kans van krijgsgevangenschap, slechts enkelen sneuvelden (1). Met den vrede scheen de vriendschap hersteld: op 29 Juni wenschte de bisschop Hunne Hoog Mogenden geluk „met de victorie onlangs „geobtineert" den vierdaagschen zeeslag, en op 14December „een ge- „luksalich nieuwe Jaer". De luitenant-kolonel Willem Copes vertrok naar Munster als resident met den titel van commissaris van Hunne Hoog Mogenden (2). Niets stond thans het vertrek van het Fransche secours in den weg. Hunne Hoog Mogenden bedankten den koning en betuigden generaal Pradel hunne erkentelijkheid „over den goeden ijver ende conduitte bij „hem ten dienste deser Landen gebruijckt, mitsgaders sijnen goeden „wille alomme betoont"; op voorstel van Holland schonken zij aan hem en zijne voornaamste officieren 35.000 „tot betuijginge vande estime, „die desen Staet voor deselve heeft". De officieele dankbetuigingen strookten geenszins met de bewezen diensten. Tot den laatsten dag van hun verblijf gaven de Franschen zich over aan allerlei buitensporig heden. Iedereen zag op tegen hun verschijning bij den aftocht. De Staten-Generaal namen zich voor om de vertrekkende gasten uit Gel derland, Overijssel en de Rijn-vestingen bij Neder Elten te verzamelen, om boven Schenkenschans over den Rijn te trekken en zich voorts naar Boxmeer te begeven. Doch de keurvorst van Brandenburg was niet voor het betreden van Cleefschen bodem te vinden, te minder wijl de marsch geheel over Staatsch gebied kon geschieden. Hunnerzijds ver kozen de Franschen den marsch slechts op bevel van Pradel te aan vaarden, geenszins op de patenten van Hunne Hoog Mogenden. Alvorens Gelderland te verlaten, ledigden zij onder dreigementen alle magazijnen onder bewering dat hun zulks was toegestaan. Overijssel en Gelderland hadden hen van brood en haver te voorzien, de Republiek van wagens. Van de algemeene verzamelplaats te Boxmeer betraden de Franschen voorbij Helmond den Luikschen bodem en hielden bij Maastricht een paar rust dagen. Aldaar was voor henop verzoek van den gezant d'Estrades eene groote partij kruit, lood en lont bijeengebracht. Op 13 Juni ver trokken zij van Maastricht naar hun vaderland. Had men al meer last dan (1) Ros. S. G. 15 December 166530 April, 4,7, 11, 15, 17, 21 (Memorie offte Sommier „Rolaes vande excessen der Munstersche troepen"), 25 Mei, Res. R. v. St. 19 Mei, Res. H. 17 Juni 1666. (2) Res. S. G. 23 Juli, 6 Augustus 1666, 4 Januari 1667,

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Het Staatsche leger | 1921 | | pagina 201