183 „volcomen afbetaelt sijn, ten einde daardoor alle foules ende ongeregelt- heden op marsch ende elders voor te comen". De aanbieding van Frankrijk om het secours onder generaal Pradel nog zoo lang in het land te houden, werd niet aanvaard. Het expeditie-korps behoefde niet naar Holstein op marsch te gaan. Zweden stond om dezen tijd den uitvoer van 300 kanonnen naar Nederland toe (1). Bij gemis aan alle medewerking van Fransche zijde was Nederland op zich zelve aangewezen. Na indiening van verschillende petities voor de uitrusting der vloot en den aanbouw van nieuwe vaartuigenbesloot de Republiek 72 schepen, 12 fregatten en 12 branders benevens 16 vaartuigen van de Oost-Indische Compagnie in zee te brengen; Holland en Zeeland ontvingen machtiging om soldaten uit compagnieën te harer repartities voor de vloot te lichten (2). Aan deze zorgen verbonden zich de eischen voor de kustverdediging; op de lange kustlijn van Greetsyhl en Delfzijl tot Sluis in Vlaanderen waren landingen te wachten,' te meer wijl 't bekend was, dat de landsoldaten op de Britsche vloot van gereedschap tot het opwerpen van borstweringen en batterijen waren voorzien. De bewaking der kust in het algemeen vertrouwde men toe aan de aldaar wonende huislieden. Eenige compagnieën werden van het oosten naar het westen verplaatst, Delfzijl, Watum, Zoutkamp en andere „advenus „van den Eemscant" door compagnieën van de generaliteits-garnizoenen bezet (3). Michiel Adriaansz. de Ruyter was aangewezen als „eerste persoon „ende opperhooft over 's Lants vloote gedurende de aenstaande expe ditie". Hij heesch zijn vlag aan boord van ,,'s Lants schip genaemt „de Seven Provinciën". Op hem volgden in rang de luitenant-admiraals Cornells Evertsen de oude, Aert yan Nes, Cornelis Tromp, Jan Cornelisz. Meppel en Tjerk Hiddes de Vries. Doch Holland kon niet dulden dat bij mogelijke vervanging van de Ruyter, een Zeeuw het opperbevel zou aanvaarden, zoodat Cornelis Evertsen, in weerwil van alle verzet der Heeren van Zeeland, zich met de derde plaats moest vergenoegen, hoewel zijne commissie als luitenant-admiraal van ouderen datum was dan die van Aert van Nes en Cornelis Tromp. De luitenants der landmilitie volgden aan boord op hunne ranggenooten van de marine „hoewel cleselve altijt de luytenanten ter zee geprefereert waren geweest". Prins Willem van Oranje bezocht op 4 Mei, in gezelschap van keurvorst Frederik Willem van Brandenburg, de vorsten Christiaan Albrecht, erve van Noorwegen, hertog van Sleeswijk Holstein, Johan George van Anhalt Dessau en eenige Nederlandsche heeren 's lands vloot, die (1) Res. S. G. 24 October, Res. H. 27 October 1665, Res. S. G. 26 Februari, 2, 10, 17 Maart, 25 Mei, Res. H. 29 Mei 1666. Zie Aanteekening N° 35. (2) Res. S. G. 14, 27 Januari, 25 Februari, 11, 29 Maart, 10, 12 April, 3 Mei 1666. pp Res. H. 15 Maart, Res. S. G. 11, 15, 21, 27 April, 6, 11 Mei 1666.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Het Staatsche leger | 1921 | | pagina 203