186 verraad van den weggejaagden zeekapitein Laurens Heemskerk gelukte 't den Engelschen onder schout-bij-nacht Robert Holmes om in het Vlie een aantal koopvaarders in brand te steken en het eiland Terschelling te plunderen (1). In October waren Engelsehe ondernemingen op de havens en zeeplaatsen niet meer te duchten, zoodat de compagnieën naar hare garnizoenen konden terugkeeren en de aan de zee-provinciën verstrekte machtiging tot lichten en verwisselen van compagnieën werd ingetrokken. Zoodra het gros der vloot met de zeesoldaten binnen was, zouden de sinds April tusschen den Helder en Kadzand aan den zeekant uitgezette posten inrukken en de kustbewaking uitsluitend aan de huisluiden worden opgedragen. In het Ooster-baljuwschap van West Friesland Medemblik en de vier Noorderkoggen weigerden van laatstgenoemden velen den gevorderden eed af te leggen, onder bewering dat de Staten van Holland niet alleen Groot-Brittannië en Munster, maar ook de Friezen, de Zeeuwen en den prins van Oranje tot hunne vijanden rekenden. „Omrne die Luyden in hunnen blinden ijver voor „den Prince te payen", betoogden de gecommitteerden van het Noorderkwartier „dat het verre „daer van daen was, dat de Prins mede een vijant soude wesen, dat „die onlanghs was aengenomen als Kint van Staet". Onderwijl ontboden zij militie om „te logeren tot koste en laste vande Ingesetenen in de „wederspannige dorpen": te weten een compagnie te Spanbroek en een andere op den boer bij Opperdoes: „het gheluyt van Trompetten" drong „soo krachtigh in hare herten", dat allen den eed aflegden (2). Na nog eenige schermutselingen keerde de vloot in October naar de havens terug; vier-en-twintig schepen of fregatten bleven als wintervloot in zee voor kruistochten omtrent de zeegaten en langs de Schotsche kust. Engeland verklaarde op 19 September den oorlog aan Denemarken. Men hoopte met behulp van de Fransche en de Deensche vloten in het volgende voorjaar „den vyandt 't hooft te connen bieden". In Januari 1667 ontvingen de bondgenooten een petitie van 9.400.000 tot uitrusting eener vloot van 72 kapitale oorlogsschepen, waarvan 86 met een bemanning elk van 800 tot 500 koppen en 60 tot 80 kanonnen de andere helft met 200 tot 300 koppen en 40 tot 60 kanonnen 12 fregatten, 24 branders, 12 adviesjachten en het noodige kleine vaartuig; als reserve in de zeegaten, 18 kapitale oorlogsschepen van de Oost-Indische Compagnie. Van de 21600 koppen op de 72 oorlogsschepen en van de 1800 op de fregatten zouden de mariniers het zesde gedeelte uitmaken: te samen 3900 man (8). (1) Res. S. G. 20 Juli, IJ 10, 20, 21, 24, 25 Augustus, lies. H. 20, 23 Juli, 6, 10, 19, 2324 Augustus 1060Res. Friesland 31 MaartRes. S. G. 5 April 160720 Maart 1676. De Staten van Zeeland benoemden den vice-admiraal Cornelis Evertsen tevens tot kapitein eener compagnie mariniers (Res. R. v. St. 28 December 1666). (2) Res. S. G. 29 September, 8, 14, 15, 19 October, Res. R. v. St. 5 October, Res. H. 30 September, 13 October, 20 November 1660. (3) Res. S. G. 21, 26, 29 September, 2, 5—7, 15, 22 October, 12, 13 November, Res. ID 16 December, Seer. Res. S. G. 24 December 1666, Res. S. G. 7, 12 Januari 1667,

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Het Staatsche leger | 1921 | | pagina 206