188 deelden, dat de 12 nieuwe regimenten behoorden te worden 'gelicentieerd aangezien ze door eenige provinciën gedeeltelijk waren afgewezen. Daaren tegen wenscliten zij de recruteering der oude militie aan te houden met het verlangen dat deze „doergaens ende altyt in goede ordre, postuijre „ende compleet gehouden mochte werden om den dienst van 't Landt „allesints des te beter te connen betrachten". Tot aansporing der traag „betalende provinciën, waardoor de anderen „op dat exempel in haren „loffelicken tot noch toe bethoonden ijver souden mogen c'omen te ver blauwen", stelden zij voor om op den staat van oorlog een zeker per centage te crediteeren voor elke storting, welke eerder dan door een andere provincie werd gedaanmedeom den slechten betalers eenige militie op de repartitie van andere bondgenooten op het dak te schuiven. De gevoelens omtrent het aanhouden van de twaalf regimenten waren overigens zeer verdeeld. Groningen wilde ze aanhouden „totdat den „staet deser Landen in meerder gerustheyt tegens alle gevreesde pern „culen gestelt sal wesen". Utrecht wilde althans een goed deel cavalerie aanhouden, Zeeland de helft der nieuwe militie afschaffen. De Staten van Holland besloten, zonder een algemeenen maatregel van bestuur af te wachten, om tegen half April de twaalf regimenten te licentieeren, de officieren van den eed te ontslaanruiters en soldaten tot comple teering bij de oude compagnieën in te deelen. Zij bewilligden in de aanhouding der oude militie onder voorwaarde dat de betaalsheeren de achterstallige bedragen voor de zeezaken aanzuiverden, en benoemden een commissie om de ten achter zijnde provinciën Gelderland en Overijssel tot nakoming harer geldelijke verplichtingen aan te sporen. Gelderland liet weten, dat de deputatie „geene vruchtbare resolutie ofte eenicli „effect van haer versoeck had te wachten, zijnde een notoire acte van „praedominatie ende superioriteyt over de andere Bondtgenooten", en dat zij in geen enkele petitie zou toestemmen, noch verdere betalingen ver richten, alvorens Holland haar voornemen introk. Het gevolg der ver schillende inzichten en opvattingen was, dat alles bij het oude bleef; geen man werd ontslagen en geen verbetering kwam in de betalingen, die voor de aan Brunswijk-Luneburg, Brandenburg en Denemarken ver schuldigde subsidiön daaronder begrepen (1). Men zag niet in, dat alleen geregelde betaling tot een geregelden gang van zaken kon leiden, en meende reeds veel goeds tot stand te brengen door provinciale resolu tion en adviesen, die soms zelfs door de ontwerpers en uitvoerders niet werden in acht genomen. Misbruiken konden dan ook niet uitblijven, zooals bij elke monstering aan 't licht kwam. Laatstelijk in 1665 was aan den Raad van State verzocht om een wijze van monstering te ont- (1) Res. S. G. 3,8, 25 Januari, 1, 14, 21 Februari, 25, 28 Maart, 5, 13 April. 12, 21, 23, 26, 27 Mei, 8, 20 Juni, Res, R, v. St, 18 Januari, Res, H. 10, 11 Februari, 22,23 Maart1 April 1667.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Het Staatsche leger | 1921 | | pagina 208