189 werpen, strekkende „tot wecringe ende voorcominge van alle frauden, „die bij de resp. capiteynen gepleeclit conden mogen werden". In 1667 herhaalde Friesland het verzoek tot uitbreiding zijner bevoegdheid aan den Raad van State om „in faulte bevindende" officieren te ontslaan, 't Bleef bij verzoeken. Het rapport van Gedeputeerden van Holland's Noorderkwartier betreffende in September gehouden monsteringen vestigde de aandacht op het „seer defectuens ende incompleet" van de compagnieën te Arnhem, inzonderheid bij een compagnie paarden, waarvan de rit meester werd ontslagen doch nog hetzelfde jaar in zijn rang hersteld; op de afwezigheid te Breda van alle kapiteins en officieren van hoogeren rang; te Groningen was de monstering eenvoudig belet. Holland, voor aan tot goedkeuring van de nieuwe petitie van 400.000 voor leger- lasten, nam zich voor om de militie te harer repartitie „in completer „ende aensienlijcker postuyr" te brengen, de magazijnen te voorzien, een algemeenen bevelhebber aan te stellen en de opengevallen plaatsen te vervullen, tevens te voorzien in den verkeerden toestand bij het regiment gardes, waarvan vele kapiteins tot hoofdofficier bij andere regimenten waren benoemd.zonder afstand te hebben gedaan van hunne compagnieën. Volgens het nieuwe reglement op de militaire ambten, zou de provincie slechts hen tot ritmeester, kapitein, luitenant, kornet of vaandrig aanstellen, die een zeker aantal jaren hadden gediend, be houdens dat elke zesde vacature kon worden gegeven aan lieden „van „sonderlinge meriten ofte wel eenige andere goede consideratien". De klacht, beter de aanklacht, dat de Raad van State „de finantie vande „gemelte Generaliteit niet en soude connen houden buyten confusie, „ingevalle de Provinciën niet gedisponeert en werden, promptelijck haere „consenten door reëel furnissement van derselver quoten tot de saecken „soo ter Zee als te Lande"bleef zonder uitwerking (1). De behoefte aan landsoldaten, zoowel om in het gebrek aan mariniers als aan bootsvolk voor de vloot en voor de West-Indische Compagnie en de bezetting der kusten tegen Britsche ondernemingen te voorzien ontwrichtte het leger in toenemende mate. Voortdurend kwamen verplaatsingen van compagnieën en onderdeelen voor. Enkele compag nieën verwisselden binnen een kort tijdsverloop tienmaal van garnizoen. De kans om voor den dienst op de schepen te worden bestemdbe vorderde de desertie. Op voorstel van Holland gaf de Raad van State in Februari 1667 in overweging om aan de zee-provinciën het recht te ontnemen landsoldaten voor scheepsdienst aan te wijzen; in plaats daar van, behalve de 4000 mariniers „albereyts geaffecteert", nog 40 com pagnieën, te samen 3840 man, allen musketiers, voor den dienst als mariniers te bestemmen, mits die compagnieën niet aan het regiments- (1) Res. S. G. 5 November 1G6G17 Maart 1GGG13 April, 4 October, Seer. Res. S. G. 3 September, Res. R. v. St. 31 Augustus, Res. II. 24 September 1GG7.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Het Staatsche leger | 1921 | | pagina 209