190 Verband werden onttrokken. Van de 40 aangewezen compagnieën be hoorden 2 op de repartitie van Gelderland, 24 van Holland, 4 van Zee land, 2 van Utrecht, 5 van Friesland1 van Overijssel, 2 van Groningen de soldij bedroeg 10 per maand aan wal13 aan boord. Omtrent de aanwijzing ontving de Raad geen of onvolledige inlichtingen; zij achtten zich dus buiten staat om een meening te uiten in zake de vorming eener mariniers-reservezooals door de admiraliteiten gewenscht was. Holland begon met negen compagnieën voor den zeedienst aan te wijzen, bracht ze door ontbinding van drie vacante compagnieën op gelijke sterkte als die van het regiment mariniers, en ging daarmede voort zonder den Raad behoorlijk in te lichten. Voorts nam Holland in September de 144 mariniers van Overijssel over en maakte daarvan een nieuwe, de 20ste compagnie van het regiment; Overijssel kwam daardoor op gelijken voet ais Gelderland, Utrecht en Groningen, waarop evenmin mariniers gerepartieerd warenen kreeg in plaats van dezen de serviesgelden van Wesel, Burik, Emmerik en Rees op hare repartitie. Toen de vloot zeilree lag, ontbraken op de Zeeuwsche en de Friesche schepen nog een groot aantal mariniers (1). Op 29 Maart 1667 wezen Hunne Hoog Mogenden den luitenant-admi raal de Ruyter aan als „eerste persoon ende opperhooft" over 's Lands vloot. De benoeming draalde tot den 9den Mei door de vruchtelooze pogingen der Staten van Zeeland om hun luitenant-admiraal Banckert, de oudste onderbevelhebber, tot tweeden bevelhebber te zien aanstellen. Als onderbevelhebbers traden op de luitenant-admiraals Banckert Aert van Nes, Willem Jozef van Gent, Jan Cornelisz. Meppel en Hans Willem van Aylua; Aert van Nes als eerste, Willem Jozef van Gent als tweede plaatsvervanger van de Ruyter. Het plan voor den zeetocht was ontworpen door Jopian de Witt, in overleg met de Ruyter; Cornelis de Witt, burgemeester van Dordrecht en ruwaard van Putten, volkomen op de hoogte van de inzichten zijns broederstrad op even als het vorige jaar als gemachtigde van Hunne Hoog Mogenden „met „generale authorisatie ende absolut pouvoir". De afspraak om de Fransche en de Nederlandsche vloten op 25 April gelijktijdig zee te doen kiezen verviel, deels wegens uitstel van de benoemingen. Op 27 Mei verliet de Ruyter aan boord van „De Seven Provinciën" het Goereesche Gat om bij Texel de Zeeuwsche en Friesche schepen op te wachten. Nadat de vloot op 17 Juni voor den mond der Theems was gekomen, liet de Ruyter de voorhoede onder Cornelis de Witt en Willem Jozef van Gent de Medway opstevenen. Onderwijl de landsoldaten onder (1) Res. S. G. 7, 10, 11, 15—19, 22, 23, 27 Februari, 4, 10, 20 Maart, 7, 13, 17, 21, 23, 2/ Apiii, i, 9, 10, 20, 2i 31 Mei, 3, 5, 6, 810232527 Juni, 10 October, Ros. R. v. St. 19 April, Res. H. 5, 23 Maart, 2, 22 April 1007. De 3 toelage aan boord voor de mariniers werd by Res, S. G 11 Maart 1070 afgeschaft.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Het Staatsche leger | 1921 | | pagina 210