196
garnizoenen uit de Cleefsche vestingen te verwijderen, kon de Republiek
onmogelijk inwilligen; wel kwam een reglement tot stand, regelende
de verhouding tussclien die bezettingen en de Cleefsche overheden. Ook
Denemarken en de hertogen zouden subsidies ontvangen. Doch de Repu
bliek verwaarloosde laakbaar hare geldelijke verplichtingen, aangezien
de bondgenootenin weerwil hunner goedkeuring, de verschuldigde bij
dragen niet of onvoldoende afdroegen. Hunne Hoog Mogend en gaven
kennis aan den gezant d'Estrades omtrent het sluiten van het vier
voudig verbondin vertrouwen dat zulks hem „aengenaem" zoude
wezen; Frankrijk was als bondgenoot der Republiek nog steeds in oorlog
met Groot-Brittannië. Prins Johan Maurits van Nassau en Hieronymus
van Beverningk vertrokken in 1668 als extra-ordinaris ambassadeurs
naar keizer Leopold en verschillende Duitsche vorsten om hem het doel
van het verbond te verklaren (1). Er viel geenszins op te rekenen dat
het Viervoudig Verbond iets tegen Frankrijk zou uithalen. Denemarken
en Noord-Duitschland werden in bedwang gehouden door het met Groot-
Brittannië nauw verbonden Zwedenwelke mogendheid met betrekking
tot eerstgenoemden naar het overwicht ter zee en te land streefde.
Zoowel Zweden als Munster vermeerderden hunne strijdkrachten door
wervingen in Duitschland tot onder den rook der grensbewoners van de
Republiek, zonder dat 't viel na te gaan tot welk doel zulks moest
strekken. De oorlog met Groot-Brittannië en de onzekere toekomst
vestigden weder de aandacht op de frontieren en op de samenstelling
van een veldleger. Groningen zond versterking naar Bourtange, Leeroord,
Bellingwolde en de Dijlerschans. In de tegenover het Munstersche geheel
openliggende provincie Overijssel bestond groote behoefte aan nieuwe
fortificatiën; doch wegens het uitblijven der wettelijke stortingen viel
daaraan niet te denken. In Gelderland moest een keuze gedaan worden
tussclien ontmanteling of in staat van verdediging brengen van Doe-
tinchem, Lochem, Borculo, den Wiltenburg en Ulft. De Zuidelijke
landsdeelen vereischten bij hun grillig grensbeloop groote zorgen; moei
lijk zou 't vallen om de landen van Overmaze voor krijgsgeweld te vrij
waren; Maastricht scheen met 83 compagnieën te voet en 4 te paard
voldoende te zijn bezet. Men was 't vrij algemeen eens dat de om
standigheden niet toelieten om de in 1665 geworven troepen af te danken
ook omtrent de noodzakelijkheid een vloot in zee, het leger „in een
„completer ende aensienelijcker postuyr", de versterkingen in goeden
staat te brengen, de magazijnen van alles te voorzien. Maar gebrek
aan finantieele middelen liet dit alles niet toe. De Raad van State kon
de bestaande oude regimenten niet voor het veldleger bestemmen
(1) Res. S. G. 28 April, 1, 4, 23, 20, 30 October, 4 December, Res. H. 25 October 1GGG,
Res. S. G. 19 Januari17 April 1GG8. liet gevolg der ambassadeurs naar Duitschland was
„gecleet met de Livraye vant Landt in roodt Laecken met goude ende silvere passement".