202 „verscheyde regimenten als regimenten onbeqaem waren omme eenige „den minsten dienste te doen", daarbij te worden ingedeeld. Men zag voorloopig af van de oprichting van een regiment dragonders „waer van „den dienst ofte den ondienst bij experientie best bespeurt soude connen „werden, gelyck voor desen geschiet was ten reguarde van een regiment „vierroers onder den colonnel Wijnbergen gelicht, waermede de piecke- „niers in plaats van piecken met springhstocken gewapent waren". Staatsche officieren, die voor een aanstelling bij de nieuwe troepen in aanmerking kwamenmoesten afstand doen van hunne tegenwoordige betrekking. Met de hertogen van Brunswijk-Luneburg en den veldmaar schalk Wirtz werden capitulaties geslotendie van laatstgenoemde strekte tot voorbeeld voor de later gesloten capitulaties. De wervingen mochten niet geschieden op Staatsch-, evenmin op Munstersch- en Brandenburgsch grondgebied, waarvoor geen toestemming was verkregen, zoodat men, hoewel niet zonder bezwaar op de landen van Overmaze, Oost-Friesland en Hamburg was aangewezen. De capitulatie met de hertogen George Willem en Ernst August van Brunswijk-Luneburg omvatte het over nemen, voorloopig voor zes maanden, van drie regimenten cavalerie, te samen 18 compagnieën met 1614 ruiters, drie regimenten infanterie, te samen 30 compagnieën met 3000 man. Hunne Hoog Mogenden bedankten keurvorst Karel Bodewijk van de Palts voor zijn aanbod omna beëindiging zijner geschillen met hertog Karel III van Lotha ringen, een regiment cavalerie van zes compagnieën over te dragen „uitgelesen volck, gewapent ende gemonteert naer behooren, ende op „den voet als desen Staet gewoon is hare militie te tracteren ende „onderhouden". De Republiek achtte reeds over cavalerie genoeg te be schikken (1). Friesland stemde in de 12000 man slechts toe onder voorwaarde, dat de provincie voldoende van militie werde voorzien, het fort Rouveen spoedig afgemaakt, het klooster ter Apel en de Dijlerschans behoorlijk in staat van verdediging zouden worden gebracht. Bij het uitbreken van den oorlog in 1672 was aan geen der voorwaarden voldaan. De Staten van Holland besloten om van de 33 hun toegewezen gedetacheerde compagnieën dertien niet op te richten, ten einde daaruit de kosten te vinden voor de 1223 door de admiraliteit van Amsterdam aangenomen scheepssoldaten (2). Voor de uit te rusten 48 oorlogsschepen was een groot aantal mari niers benoodigd. De bewapening en bemanning der schepen was vol genderwijs (1) Res. S. G. 2, 31 Januari, 14 Februari, 23, 29 Maart, 3 April, Res. H. 27 Januari, Res. R. v. St. 13 April 16(58. G. P. B. III 140 zonder datum (ontwerp-capitulatie). (2) Res. S. G. 2327 Februari582930 Maart324 April16 MeiItes. IJ. 5 April 1668.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Het Staatsche leger | 1921 | | pagina 222