210 deelneming- ven Groot-Brittanniö en Zweden. Doch Spanje begeerde het geheele Drievoudig Verbond als scheidsrechter te zien optreden. Na de verklaring van Hunne Hoog Mogendendat zijonder aanbieding hunner goede diensten, de uitspraak aan de beide bondgenooten overlieten, ver klaarde koning Lodewijk op 29 Januari 1670 het scheidsgericht van Groot-Brittannië en Zweden te aanvaarden, mits de uitspraak binnenliet jaar zou vallen. De Staten-Generaal haalden den Spaanschen landvoogd over, zich daarmede te vereenigen (1). De te Rijssel geopende onder handelingen leidden geenszins tot een oplossing. R. CASSATIE EN REDUCTIE DER MILITIE. BENOEMING VAN DEN PRINS VAN ORANJE TOT LID VAN DEN RAAD VAN STATE. De te Aken gesloten vrede had den staatkundigen gezichtseinder niet opgehelderd en men moest bedacht zijn om het zwaard weer te ont- blooten. De Republiek, beter gezegd Johan de Witt, stelde alle ver trouwen in het Drievoudig Verbond en de bepalingen van den Akener vrede. De woorden cassatie (ontslag) en reductie (vermindering) lagen op aller lippen; ook verlangde men zoo spoedig mogelijk te worden bevrijd van de Brunswijksche subsidie-troepen, die enkel last veroor zaakten. In elk geval kon het leger de gewone garnizoenen betrekken en de vloot gedemobiliseerd worden. Prins Joitan Maurits mocht zich weder te Wesel of te Cleve vestigen; de veldmaarschalk Wirtz lag het bevel als „generael en chef" van het veldleger neder en de hoofdofficieren kregen vergunning om huiswaarts te keeren. Minder gemakkelijk ging 't om de compagnieën te zenden naar de plaatsen, waar „hare vrouwen „ende bagage" waren achtergebleven. Het opmaken der „retourpatenten", vooral voor de compagnieën die over het gebied van een of meer pro vinciën, tevens over dat van de Generaliteit moesten marcheerenbaarde veel zorg, te meer om ze zooveel mogelijk regimentsgewijze bij elkander te houden. Allerlei belangen deden zicli gelden en stonden een spoedige oplossing in den weg. Gelderland drong aan op garnizoensvermeerdering voor Nijmegen, Gennep, Grave en Bommel, mede voor Ravestein, het welk echter „soo vol gepropt" bleek, dat aan een daarheen gezonden compagnie een nadere bestemming moest gegeven worden. Voor deze plaatsen beoogde men een betere grensbescherming, doch voor Bommel gold de omstandigheid, dat „het vierde part der lniysen aldaer „off ledich off voor de achterstallige verpondingen te coop bevonden „werden". De compagnie Hollandsche garde te paard, gewoonlijk te Arnhem in garnizoen, maar die tijdelijk van Zwolle naar Alkmaar moest (1) Res. S. G. 23 Januari, 28 Juni, 23, 24 Juli, 14 Augustus, Res. IT. 23 Juli 1GG9Res. S. G. 78 Februari 1G70.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Het Staatsche leger | 1921 | | pagina 230