217 Franschen, zeven compagnieën van de jongste kapiteins, benevens de 45 mariniers van kolonel Beaumont. Om ingevolge het besluit der Staten Generaal van 25 September 1668 de sterkte der 20 losse compag nieën, zonder verhooging der quote op den staat van oorlog, tot 100 op to voeren, zoomede wegens de hoogere kosten als mariniersrekende Holland 14 gewone compagnieën te incorporeerenbovendien, in verband met de aanhouding van een deel der in 1665 aangenomen militie, nog 18 andere compagnieën te licentieeren: in 't geheel 27 compagnieën. Up 30 November 1668 was zulks op 9 vacante compagnieën Neder landers en 1 compagnie Franschen toegepast en werden de soldaten van 10 compagnieën ad 16 en van 14 compagnieën ad 50 man ontslagen, te samen 1890 man, welke sterkte nagenoeg overeenkwam met die der voormelde 27 compagnieën. De provincie bleef voorloopig bezwaard met de betaling der officieren van de 24 opgeloste compagnieën. Nu kostte liet regiment mariniers zonder de traktementen der hoofdofficieren, de 45 man van Beaumont en de 20 losse compagnieën ter loopende maand 47.75214; waartegen de provincie op den staat van oorlog een bedrag moest proflteeren van 47.358—12. Het verschil ad 374—2 bracht de noodzakelijkheid met zich om de 45 man van Beaumont te licen tieeren (1). De Raad van State werd door Holland aangezocht om de officieren der af te danken compagnieën in te lichtendoch maakte daarbij bezwaren „alsoo de ordre van den Staet, bevesticht successivelick bij verscheyden „resolutien, mitsgaders becrachticht bij de opgevolchde practycque, was „vereysschende dat de militie van den Lande niet en vermochte ont slagen te worden uyt den Eedt dan door ende van wegen de gesament- „licke Bontgenoten conjuncture". Hunne Hoog Mogenden weigerden over de onderwerpelijke zaak met den Raad in overleg te treden en verlangden „een posityff ende schriftelick bericht ende ad vis". Zij verzochten aan Holland inlichtingen en schorsing van de voorgenomen veranderingen; do gouverneurs en commandeurs ontvingen opdracht om den voortgang en de uitwerking der Hollandsche maatregelen te vermelden. Op 21 De cember brachten Hun Edel Groot Mogenden van Holland zelf de verlangde inlichtingen in de vereenigde zitting van de Staten-Generaal en den Raad van State, bewerende' dat zij „haer van geene militie ter we relt „hebben gedechargeertdaermede sij directelick off indirectelick voor „langen of corten tyt souden hebben geconsenteert". Tevens eischten zij intrekking der aan de gouverneurs en commandeurs verstrekte last geving. Overeenkomstig het ingenomen standpunt verzette Holland zich tegen de „separate cassatie" van drie nieuwe compagnieën door Zeeland wanneer deze niet werden hersteldzou Hollandin evenredigheid der (1) Res. H. 13 September, 22, 30 November, 8 December, Res. S. 11 October, Res. R. v. St. 13 October 1668. Zie Aanteekening N° 23.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Het Staatsche leger | 1921 | | pagina 237