282 cavalerie, ritmeesters en kornetten „jegenwoordich in dienst sijnde, aen „deselve alleen ende niet aen eenige andere, die naerdesen in dienst „genomen ofte tot de voorschreve charges gevordert soude moge werden" den voorrang boven de sergeant-majoors, kapiteins, luitenants en vendrigs der infanterie „in het velt buyten de guarnisoenen vande respective „Steden, ende buyten de retrenchementen van de respective Legers, doch „geenszins binnen eenige Steden in guarnisoen, ofte in eenige geretren- „cheerde Legers". Verder werd bepaald, dat alle door de bondgenooten benoemde officieren bij een nieuwe werving of lichting rang zouden houden alsof zij op denzelfden dag waren aangesteld, op denzelfden dag en ure den eed hadden afgelegd; bij gelijken rang behielden Staatsche officieren onderling den vroegeren voorrang, ook boven de officieren, welke te voren in uitheemschen dienst hadden gestaanuitgezonderd zij die in oorlogstijd minstens vier jaren een hoogere betrekking hadden bekleed. Bij uitheemsche officieren onderling regelde zich de voorrang naar hunne vorige betrekkingen; hadden zij nog niet gediend, dan be sliste het lot. Nog moest een regeling voor nieuwr aangestelde gerefor meerde officieren worden getroffen. Wanneer licentieering als reforme plaats vondzoodat de officieren in eed en betaling blevendan behielden zij den rang van hun laatste commissiebij demissiezoodat de officieren uit eed en dienst waren ontslagen, kwamen zij in een nieuwe rangklasse, tenzij langer dan een jaar in Staatschen dienst te hebben gestaan, in welk geval de vroegere rang in aanmerking kwam. De Raad van State regelde de rangorde voor officieren „om eenige miscomportementen ge- suspendeert ofte gecasseert, doch later in eere herstelt". Uit het voren staande blijkt voldoende, dat de rangregeling en wat daarmede in verband stond zeer omslachtig mocht heeten, als gevolg waarvan in de toekomst verwarring niet kon uitblijven. Met name verzetten de Staten van Friesland zich er tegen, dat de sergeant-majoor-generaal H. W. van Aylua in een lagere klasse kwam, de cavalerie-officieren den voor rang boven die der infanterie, de kapitein-luitenants boven de gewone luitenants zouden missen (1). Ben ergerlijk misbruik vormde de koopbaarheid van rangen en com pagnieën, voortspruitende uit de opvatting, dat deze wel aan den Staat toebehoorden, maar toch aan de daarmede begiftigden toekwamen. Dit misbruik, waaraan zelfs Louvois geen einde vermocht te makenwoedde in Frankrijk voort tot de revolutie van 1789; als weerslag trof men het in het Staatsche leger 't meest aan bij de korpsen Franschen. Na uit vaardiging van het plakkaat van 1649 (2) deden dergelijke gevallen zich slechts zelden voor. (1) Res. S. G. 23, 26 Maart, 1 April, 1, 6 Juni, Res. H. 24 Maurt, G. P. B. III 73—77 en 162 dd. 23 Maart, 1 April, 1 Juni 1671, 13 April 1673. (2) Zie Deel IV, bladz. 180.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Het Staatsche leger | 1921 | | pagina 252