238 Onder de middelen tot beteugeling behoorden een „ordre ende reglement „op het. begeven van militaire ampten", voor de militie van Holland, waarop de Staten al sinds jaren bedacht waren geweest alvorens het in 1668 tot stand kwam. Bevordering tot kornet of vendrig kon pas na drie jaren dienst, tot luitenant na vier jaren, tot luitenant van een hoofdofficiers-compagnie na zes jaren geschieden. Die te paard hadden gediend, konden niet tot luitenant of vendrig te voet en wederkeerig worden benoemd. Acht jaren dienst als kornet, vendrig of luitenant, gaven recht op een benoeming tot ritmeester of kapitein. Bij alle verdere wijzigingen van deze bepalingen gold het voorbehoud, dat van elke zes vaceerende plaatsen de zesde kon gegeven worden aan „personen van „extractie en van sonderlinge merite, vooral voor de sonen van de Heeren „in de orde vande Ridderschap beschreven"; dit leidde tot het misbruik dat soms jonge knapen tot een kapiteinsplaats benoemd werden. De Hollandsche wet werd door Hunne Hoog Mogenden voor aanstelling bij de nieuwe lichting van 1671 overgenomen; tot kolonel of luitenant kolonel waren benoembaar zij, die als luitenant-kolonel of sergeant-majoor, tot sergeant-majoor, die als sergeant-majoor, in eminente qualiteyt" of zes jaren als ritmeester of kapitein, tot ritmeester of kapitein, die als zoodanig, dan wel zes jaren als luitenant, kornet of vendrig gediend hadden. Zij moesten daarbij afstand doen van de vorige betrekking zonder recht op pensioen of herplaatsing; wel mocht, om hen de oude compagnie te laten behouden, deze tijdelijk met eene van een nieuw regiment omwisselen. Deze besluiten voorkwamen geenszins willekeur, omdat niemand recht op bevordering kon doen gelden. Bij vacatures vorderde de gewoonte om liefst persoonlijk te solliciteeren en moest men daarvoor de reiskosten en de kans op teleurstelling over hebben. Een resolutie als in 165-5 van Zeeland behoorde geenszins tot de uitzonderin gen; ze luidde: „De respective Leden verklarende ongereet te wesen „omme staende deze vergadering op de Militaire Ampten te disponeren: „is goedgevonden de officieren ende sollicitanten alhier sijnde, aen te „doen seggendat een yeder na zijn guarnisoen zal hebben te retireren". Ook de eed bij bevordering moest in de residentie der Staten of op den landdag, zonder vergoeding voor reiskosten, worden afgelegd, waarvan slechts bij hooge uitzondering werd afgeweken (1). De omstandigheiddat alle officieren van hoogeren rang dan ritmeester of kapitein nagenoeg zonder uitzondering in het bezit waren van een compagnie, was een misbruik, hetwelk gedurende het geheele bestaan van de Republiek der Vereenigde Nederlanden in zwang bleef; ook, dat zij bovendien gouverneur of commandeur eener vesting konden zijn of een andere dergelijke betrekking bekleeden. In 1668 waren de vier (1) Res. H. 23 November 1661, 23 Februari, 21 Maart 1667, 19, 26 September 1668, 27,29 November, 5 December, Res. S. G. 7 December 1669, Res. Zeel. 17 September 1655.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Het Staatsche leger | 1921 | | pagina 253