Ui Behalve over de wanbetaling binnenslands viel er te klagen over de ver- waarloozing der verplichtingen tegenover het buitenland. In weerwil van consenten en ratification bleven vele leden der Unie in gebreke van betaling der subsidiën „soo solemnelick bij liant ende segel toegeseclit". Zulks gold vooral tegenover de hertogen van Brunswijk-Luneburg, wier aan de Republiek geleende troepen mede in den eed der hertogen moesten blijven staan tot de achterstallen waren verrekend. Ook de koning van Denemarken had rechtmatige redenen tot klagen (1). Niet minder onzekerheid van betaling bestond aan gene zijde der grenzen. Tijdelijk bij vreemde mogendheden dienende Nederlandsche officieren hadden nog na vele jarenvoor zich en voor hunne compagnieën aanzienlijke sommen te vorderen. Sommigen waren overleden met hoop op afbetaling aan hunne erfgenamen. De posten betroffen voornamelijk de werving van 1641 voor Portugal, de 'dertig in 1642 tijdelijk in Franschen dienst staande compagnieën en het secours van 1658 voor Denemarken. De Republiek stelde zich nimmer aansprakelijkhoogstens bepaalde zich hare medewerking tot een schriftelijke aanbeveling bij de betrokken potentaten. Het leger telde twee wapens van gelijken rang: voetvolk en ruiterij. Op de staten van oorlog kwam de ruiterij het eerst voor. De artillerie vormde alsnog geen afzonderlijk wapen. Te velde ging het regimentsverband menigmaal verloren en voegde men willekeurig compagnieën bij elkander tot nieuwe korpsen cavalerie of infanterie. Bij tactische ondernemingen losten de compagnieën van een infanterie- regiment zicli op in een enkel bataljon, de piekeniers aaneengesloten in het middende musketiers op beide vleugels. De infanterie was nog altijd bewapend met het zware, onhandelbare lontslot-musket, of met de piek. Gewoonte en sleur handhaafden het gebruik van beide soorten hoewel de meerdere waarde van den snaphaan met vuursteenslot sinds lang algemeen was erkend. Dit wapen werd in veel korteren tijd ge laden, het kruit bleef beschut tegen regen en windterwijl bij duisternis geen brandende lont den troep verried. De luitenant-admiraal De Ruyter had voor de mariniers de invoering van den snaphaan doorgezet. Als nadeel en voor een algemeene invoering van den snaphaan duchtte men de noodzakelijke wijziging der door alle bevelhebbers gevolgde vechtwijze en gebrek aan instructeurs, zoodat het leger tijdelijk weerloos zou worden. Bij het handgemeen wierpen de musketiers hun vuurwapen over den schouder en vielen de tegenpartij met het rapier aantevens traden dan de piekeniers werkzaam op. Zoo lang geen bajonet was ingevoerd (1) Res. H. 17 Mei, Res. S. G. 18, 19 Mei 16G83, 23 Januari, 2 Februari, 27 Maart, 5 April 1GG9. 16

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Het Staatsche leger | 1921 | | pagina 261